Weer een regenachtige dag. Weer heb ik geen zin om naar mijn
werk te gaan. Als afleiding heb ik op de heenweg ‘Helaas’ gespeeld met het
navigatiesysteem in de auto: als bestemming heb ik het adres van mijn werk
opgegeven, en vervolgens heb ik de bevelen van de vrouwenstem – een koude,
besliste, en nogal onsympathieke stem – die me de kortste route wees,
systematisch genegeerd: ‘Sla NU rechtsaf!’ zei de stem, maar ik antwoordde: ‘Helaas
heb ik daar geen zin in’ en reed rechtdoor; de navigator raakte in de war,
begon het traject naar mijn bestemming opnieuw te berekenen, en ik moest
grinniken. Toen hij een nieuwe route had gevonden, begon de vrouwenstem
opnieuw: ‘Sla na honderd meter linksaf’, en ik reageerde met: ‘Helaas zal dat
moeilijk gaan’; de stem drong aan: ‘Sla NU linksaf!’, en terwijl ik rechtsaf
sloeg zei ik tegen de navigator: ‘Helaas ben ik rechtsaf geslagen’: de
navigator raakte weer in verwarring en begon opnieuw de hele route te
berekenen, en ik lachte. Er zit iets komisch in het contrast tussen de
beslistheid van de bevelen en de schaapachtige onderdanigheid waarmee de
computer, nadat de bevelen zijn genegeerd, zonder te protesteren de route
opnieuw begint te berekenen. Een soort bot digitaal geduld dat de weerbarstige
stem die de bevelen produceert, automatisch belachelijk maakt; het wanhopig
komische van apparaten, die steeds maar weer blindelings dezelfde dingen
herhalen, zonder alternatieven, zonder andere uitweg dan kapot gaan.
Doordat ik dus een omweg heb gemaakt ben ik alsnog in een
goede stemming bij mijn werk aangekomen. Ik besef me dat ik deze keer immers
niet in de trein heb hoeven zitten, in de buurt van mooie vrouwen, of
welteverstaan één mooie vrouw, die om welke mysterieuze reden dan ook nooit
verder dan vier stoelen van me vandaan zit. Samen met een vriendin zit ze daar
mooi te zijn, ze kletsen over schoolproblemen, afstuderen en op stap gaan. Van
tijd tot tijd barst ze uit in een vulgair gelach, maar vreemd genoeg is het
juist dit gelach dat haar aantrekkelijk maakt, en het aantrekkelijke is dat ze
zo ontspannen omgaat met het feit dat ze op deze manier lacht, en het
accepteert zonder er een probleem van te maken. Dit soort dierlijke
aantrekkingskracht dwingt je juist om te letten op de kwaliteiten die ermee
gepaard gaan. Zo valt me het geweldige, bovennatuurlijke licht op dat afstraalt
van haar groene ogen, licht dat te maken schijnt te hebben met een enorme,
mysterieuze energie, misschien dezelfde energie waardoor dat lachen wordt
gevoed en die aan haar hele wezen de primitieve sensualiteit verleent van
iemand met een heersersmentaliteit. Het is geen schoonheid, eerder een
gigantische evolutie daarvan: het is de manier waarop je je onderscheidt in een
superieure beschaving die de cultus van de schoonheid achter zich heeft
gelaten. Het komt erop neer dat ik mijn ogen niet van haar kan afhouden, het
dwingt ze telkens weer af te dwalen naar haar schoonheid.
Ik begrijp dat het belachelijk is, maar ik heb echt de
indruk dat ze niet menselijk is, en ik ervaar haar nabijheid als verontrustend.
Daarom voel ik opluchting dat ik vandaag niet in die nabijheid heb hoeven zijn,
waarin ik me nietig voel, en mensonwaardig. Zij zal zeker niet aan mij denken.
Waarom zou ze? Niets verbindt mij vandaag met dat individu, omdat ik er niet
was. Nee, ze zal niet aan mij denken. Mensen denken oneindig veel minder aan
ons dan wij denken. Ze denken bijna nooit aan ons, dát is de waarheid. Ik zet
de auto weg en stap uit. Waarom zou ze het wèl doen? En terwijl ik naar binnen
loop is dit de enige gedachte die door mijn hoofd gaat, en het is vreemd maar,
terwijl zich nu duizenden mensen bewegen tussen mij en haar, heb ik het gevoel
dat ik heel goed weet waarom. Het is echter alsof het antwoord slechts heel
even door mijn hoofd flitst, één helder ogenblik, om vervolgens weer te
verdwijnen. Te kort om het te vatten. Een vreemde ervaring, zoals wanneer je je
iets bijna herinnert en de activiteit van het herinneren zelf het weer verder
wegduwt. Zonde.