Het stomste silhouet is dat van een te magere jongen met te
grote skaterschoenen en een te hoge pet. Die conclusie kon ik met enige
zekerheid trekken toen ik om 06:30 al blauwbekkend van de kou naar een manier
zocht om me af te leiden van de eeuwig vertraagde trein. Hij stond een meter of
vijf verderop. Toen hij me even daarvoor passeerde, werd hij door het licht van
de lantaarnpalen op het perron telkens achtervolgd en ingehaald door zijn eigen
schaduw. Ik keek hem na en ergerde me aan zijn houding, aan zijn voeten die door
de lompe klomp-achtige skaterschoenen als in een cartoon werden uitvergroot, aan
de brede pet die te hoog en scheef op zijn hoofd zat en aan de handen die hij
losjes in zijn broekzakken hield terwijl hij voortslofte.
Het meest schrijnende was misschien wel dat dit niet zijn
normale outfit was, en dat behalve ik ook alle medepassagiers dat zagen. Het
voelde als een mislukte poging om erbij te horen, om zich ‘cool’ te kleden. Of om
door zijn omgeving eens te worden gezien als iets anders dan een suffe hendrik.
Want dat is wat hij was, dat zag je meteen. Vandaag echter niet. Vandaag had
hij besloten om op te vallen, en uit de toon.
Hij moet redelijk zeker zijn geweest dat hij geen bekenden
zou tegenkomen op zijn reis. Maar waar ga je heen met een voorkomen als dat van
hem? Had hij een boodschap in een stad waar hij niet woonde? Een ex-vriendin
die hem door zijn stomme voorkomen eerder had laten zitten? Ik mag van ganser
harte hopen dat hij geen sollicitatiegesprek had. In mijn hoofd zag ik hem al
nonchalant een kantoor binnen sloffen en de formeel geklede manager zijn
knokige, koudklamme hand toesteken. Ergens diep in mijn amygdala registreerde
ik hoe de manager vervolgens onder de tafel afkeurend zijn hand afveegde aan
zijn strak gesteven pantalon.
Hij slofte me voorbij en stond toen midden in zijn looppad
(en dat van alle anderen) stil. Met zijn witte handje woelde hij wat in de zak
van zijn halfvergane vest en viste uit die krochten van ellende een
voorgedraaid shagje op. In één beweging zat het sneue frommeltje losjes en
brandend tussen zijn smalle lippen. Hoe vloeiend hij dat ook leek te willen
doen; zijn magere lijf en de weinig geoefende bewegingen van zijn vingers
richting zijn lippen tekenden hem niet ouder dan een jaar of zestien, terwijl
hij in werkelijkheid bijna het dubbele moet zijn geweest. Waar dacht hij aan,
terwijl hij daar zo midden in het looppad stond met zijn shagje en andere
passagiers hem mopperend omzeilden? Hij leek in gedachten verzonken, maar dat
kon nooit diep zijn. Zijn bleke huid stak af tegen een donker, vlassig
snorretje, met een mond die te breed was voor zijn smalle gezicht. Hoe langer
ik naar hem keek, hoe meer walging ik voelde. Ik draaide me zonder veel succes van
hem weg. In mijn ooghoek bleef ik ongewild zijn bewegingen volgen.
In de verte naderde de trein naar Eindhoven. Het leek me een
passende pijnlijke bestemming voor het pijnlijke silhouet naast me. Ook hij spotte de trein,
greep het shagje tussen twee vingers en schoot het de spoorweg op. De nog
nasmeulende peuk belandde tussen een halfvergaan flesje ice tea green en het
pootje van een ooit oranje zonnebril. Terwijl de trein voorreed, gooide hij met vlakke hand
twee kauwgoms naar binnen en spoelde ze weg met een te grote slok energiedrank.
Nog voordat de deuren volledig open waren geschoven, perste hij zich tegen de
uitgaande stroom mensen in naar binnen, de kwade blikken van de passagiers
negerend. Ik had respect en verafschuwde hem tegelijkertijd.