Strange world

Strange world

21 oktober 2011

Foogul

Waar ik mijn fascinatie voor vogels heb opgelopen zou ik niet exact weten, maar er zijn wel een aantal manieren waarop vogels op mijn pad zijn gekomen. Mijn eerste aanraking met de gevederde gemeenschap was al op jonge leeftijd, toen mijn overgrootvader overleed en ik een aantal dierenboeken uit zijn collectie kreeg toebedeeld. Daaronder was een schitterend natuurboek met foto’s van landschappen en kuddes dieren, een boek over vissen en aquaria en twee kleine groene boekjes uit een natuurserie – over vogels. Eén omvatte alle informatie die er bestond over landvogels, de andere beschreef enkel watervogels. Ik weet niet exact hoe vaak ik de boekjes heb doorgebladerd om te kijken naar de bonte, vreemde en rare vogels, maar het volstaat om te zeggen dat er van de 300 pagina’s per boekje er misschien nog 16 vastzitten aan de omslag.

Op diezelfde leeftijd was het populair om dingen, mensen en dieren te benoemen als ‘je lievelings-‘. In vriendenboekjes vulden we vol overgave lijstjes in van ons lievelingsboek, onze lievelingsfilm, lievelingsmuziek, en ook het welbekende lievelingsdier. Van jongs af aan was ik dol op paarden en heb een ontelbaar aantal uren bij de dieren doorgebracht. Nog steeds is die liefde niet geheel verdwenen; op het moment dat ik geld, tijd en ruimte heb zal ik weer zo’n viervoeter naast de deur parkeren. Maar in de loop der tijd merkte ik ook een verschuiving op in de richting van vogels. Mijn zus heeft altijd geroepen dat haar lievelingsdier de pinguïn was, en we hebben ons enorm vermaakt met meerkoeten die over de rand van de lokale eendenvijver op hoge poten door de modder renden. Ik denk dat daar mijn fascinatie voor loopvogels is ontstaan.

Loopvogels; vogels die, als je ze opjaagt, weigeren te vliegen maar gewoon hard voor je uit blijven rennen. Mijn lievelingsloopvogels zijn de kleine vogeltjes op het strand, vaak in grote groepen, met microscopisch kleine pootjes waarmee ze als een malloot over het strand rennen. Richting het water, en terugrennend voor de golven uit om maar niet in zee te belanden. Vliegen, daar doen ze niet aan. Rennen, zo snel dat je de pootjes niet meer ziet, dat doen ze wel. Het lijfje daarbij perfect stil houdend. Het werkt enorm op mijn lachspieren.

Het toppunt (of wellicht mijn dieptepunt) bereikte ik bij het bekijken van de BBC-serie Planet Earth. De serie bestaat in totaal uit 13 uur aan beelden van wilde dieren, landschappen, onderwater- en luchtbeelden van over de gehele aarde, met een schitterende voice-over van Sir David Attenborough. Niemand gebruikt mooiere woorden dan hij in gewone spreektaal. Ik heb de man nog nooit ontmoet, maar ik visualiseer me hem achter de opnameapparatuur in het gewaad van Perkamentus. De natuurbeelden zijn schitterend en rustgevend ondersteund met de zwoele stem van David, die voor me uiteenzet hoe de bronstroep van de jongvolwassen mannelijke olifant klinkt. Hoe dan ook, in de eerste aflevering van de serie verschijnt er een vogel in beeld met rare springende veertjes op zijn hoofd. In de loop der minuten zie ik hoe de vogel zorgvuldig takjes verwijdert van een speciaal uitgekozen lapje grond in het oerwoud, met een steentje de aarde nog even gladschuurt en vervolgens zijn veren uitklapt. De vogel, die niet meer als zodanig herkenbaar is, zwaait nu een grote flap omhoog die veel wegheeft van een grote zwartblauwe smiley. Alsof dit me nog niet onder de tafel zou krijgen begint hij als een malle te springen, te hippen en te wiegen met zijn flap, waardoor de smiley vrolijk en ietwat dreigend door de lucht hobbelt.

De eerste keer dat ik de smileyvogel zag lag ik naast de bank van het lachen. Welke mafketel heeft het ontwerp van dat hilarische beest goedgekeurd? Nog steeds, in periodes van verminderde blijheid, schakel ik de smileyvogel in en altijd met succes. Gelukkig kom ik ook ‘in het echt’ domme vogels tegen om mijn vrolijkheid op te krikken. Een meeuw op het strand bijvoorbeeld, die telkens van een duin werd geblazen en vervolgens stug tegen de wind in weer omhoog klom, zijn veren daarbij uitwaaiend naar alle kanten. Of de luie vinkjes in de struiken achter mijn balkon die telkens twee vleugelslagen doen, zich een stukje laten vallen en dan opnieuw twee keer met hun vleugels slaan om weer op dezelfde hoogte te komen. Leve de luiheid. En ook op het werk kom ik geregeld met ze in aanraking: als ik iemand de uitdrukking ‘ze kwam op hoge poten naar me toe’ hoor gebruiken mag je raden welke beelden mijn brein daarbij plaatst.

Als ik terug zou mogen komen als dier zou ik het dan ook wel weten. Een domme loopvogel zou hoog op de nominatielijst staan. Een paard is natuurlijk ook leuk maar zie je die al een paringsdans doen met een smiley op zijn rug? En loopt een kat, die ook een erg relaxed leven leidt, de hele dag op hoge poten? Mijn vetkat doet dat hoogstens af en toe als ze zich uitrekt met haar rug in een boogje, en dan joel ik ook uitbundig, maar dat zijn slechts fragmentjes van de dag. Nee, loopvogels zijn onovertroffen in hun hilariteit doordat ze de hele dag door een beetje belachelijk lopen te doen. En daarom krijgen ze deze eervolle vermelding op mijn blog.

19 oktober 2011

Oh God

"The juice goes out of Christianity when it becomes too based on faith rather than on living like Jesus or seeing the world als Jesus saw it. I think different religions are different doors to the same house. Sometimes I think the house exists, and sometimes I don't. It's the great mystery." -- Steve Jobs
God: ik heb daar niet zoveel mee. Sterker nog, ik heb er helemaal niets mee. Toch zou ik niet willen zeggen dat ik een atheïst ben, beter een agnost. Het woord geloof geeft al aan dat er een vrije keuze is. Dat je kunt geloven dat er een god is, maar net zo goed dat je kunt geloven dat de maan wordt bevolkt door roze mannetjes die jaarlijks twee dagen voor carnaval een appel op hun hoofd zetten en een dansje doen. Leuk idee, denk ik dan, niet zo mijn ding, maar whatever works for you. Ik ga me dan ook niet eens mengen in een welles-nietes discussie over het onderwerp. Moge dat even gezegd zijn.

Ik heb geen reden om niet te geloven, net zo min als dat ik een reden heb om wel te geloven. Zoals het iedereen betaamt die in een katholiek dorp opgroeit werd ik gedoopt, deed de communie en het vormsel. Daar werden geen vragen over gesteld, dat hoorde erbij. De eerlijkheid betaamt me te zeggen dat een vraag als ‘wil je wel of niet de communie doen?’ mij als negenjarige in de oren zou hebben geklonken als ‘wil je wel of niet een groot feest, een nieuwe spelcomputer en een weekend Disneyland Parijs?’ Sign me up. Dat bij het doen van de communie, naast het ontvangen van immens grote cadeaus, hoort dat je voortaan in de kerk op een plakkerig rondje mag sabbelen en voortaan 'bij de kerkgemeenschap hoort’, daar sta je op die leeftijd niet bij stil. De kerk kwam me voor als een locatie waar we als gezin slechts eenmaal per jaar, met kerst, verwacht werden. Een aantal uur mooi aangekleed, in de kou, op een harde bank de tijd uitzitten omdat het er gewoon bijhoorde.

Dieper dan dat dacht ik er nooit over na. In de loop der jaren zag ik er steeds meer tegenop om deze uren met een houten kont door te brengen, wat resulteerde in meer geklaag en een uiteindelijk vervallende verplichting om de eerste kersturen door te brengen in de bewierookte ruimte bij de man in de witte jurk. Later werd het bezoeken van de kerk enkel nog zaak tijdens de bijbehorende ‘mijlpalen’; een huwelijk, een nichtje dat de communie doet of een oma die het hoekje om gaat. Met kerst zie je me er nooit meer . Niet alleen omdat het voor mij geen toegevoegde waarde heeft, maar ook omdat het me oneerlijk toeschijnt. Mensen die door het jaar heen trouw hun kerk bezoeken, kunnen rondom de kerstdagen geen plekje meer bemachtigen door al die mensen die vinden dat het op kerst een verplichting is om hun gezicht daar te laten zien. Wie ben ik dan om een plaats te claimen in een dergelijke ruimte, als ik het alleen zou doen om de uiterlijke schijn, de beweging van de massa?

Het hedendaagse geloof gaat meer over gewoonte en angst dan om daadwerkelijke toewijding aan het leiden van een goed, zuiver leven. Mocht het zo zijn dat ik uiteindelijk zou belanden bij een witte poort en een engel die me de toegang gaat ont- dan wel toezeggen, zou die keuze naar mijn idee meer moeten berusten op het feit dat ik een goed leven heb geleid dan om de vraag of ik wel dagelijks op mijn knietjes netjes dankjewel heb gezegd voor mijn maaltijd. Blijkbaar is het makkelijker om de hemel in te komen als moordenaar die om vergiffenis heeft gevraagd, dan als iemand die het wat betreft het geloof eigenlijk allemaal gewoon niet weet maar feitelijk wel volgens de regeltjes leeft. Ergens schort het in die redenatie. Ik ben niet het kwaad, en dat zal ik ook nooit worden. Is het dan eerlijk om wat goed en kwaad is te laten berusten op de vraag of iemand wel of niet denkt dat er een man met een witte baard in de wolken zit te bekijken wat we allemaal uitspoken?

Als je een mensheid creëert en achterlaat in een wereld met zoveel mogelijkheden, dan is het natuurlijk ruimschoots te verwachten dat sommige mensen het een en ander gaan uitproberen, kijken wat de opties zijn. Wat mogelijk is. Die grenzen moedwillig overschrijden is van een geheel andere categorie. Als je een moord pleegt omdat je daar zin in hebt heeft dat niets meer te maken met het verkennen van je menselijke grenzen, van het opzoeken van de uitdagingen in het leven. Dan kun je bij hoog en laag beweren dat je diepgelovig bent; je leeft geen ‘zuiver’ leven. Het is niet zo dat we als mensen in het wilde weg maar los leven, dood en verderf zaaien. We doen waar we van houden, al is dat misschien niet altijd het juiste. Ontzeg de buitencategorie dan de toegang tot al wat goed is. Zo lijkt het me uiteindelijk bedoeld.

Er is simpelweg geen manier om aan te tonen of er nou wel of niet een alwetende god (of goden, for that matter) is, maar dat is ook helemaal niet het punt. In de discussie over wat goed is en wat kwaad verliezen we al op het moment dat we ingaan op het geloof van de ander. Wat ik daaraan zou willen toevoegen is dat je je niet moet laten meeslepen in regels die iemand anders interpreteert als die van iedereen, en dus van jou. Hoe prettig en vertrouwd het ook kan voelen om bij een groep te horen, wanneer iemand anders je vertelt wat je moet doen en hoe je moet leven, als diegene je moet uitleggen waaróm, mag het geen ‘geloof’ meer heten. Creëer, ontdek en vorm je eigen ethische normen en waarden en leef aan de hand daarvan. Uiteindelijk is het beter en gezonder om dicht bij jezelf te blijven dan om er alles aan te doen om bij een groep met door anderen opgelegde regels te horen.

Geloof ik.