Strange world

Strange world

21 november 2011

Ode aan een dichter

Gedichten over liefde
zijn zo hopeloos en zoet
en voorheen wist ik zeker
dat het niemand nog iets doet

Tot van de week ik trillend
voor de boekenkast bleef staan
daar staarden uw gedichten
vol glorie mij trots aan

‘K heb eventjes staan bladeren
en zette ze toen terug
bleef staande in de bibliotheek
maar staren naar de rug

Want weet u wat het was meneer
die woorden in dat boek
die u gebruikte om te zeggen,
daar was ik naar op zoek

Ik voel me nu door u niet meer
zo'n hopeloos geval
dat wilde ik u zeggen, Hans,
maar’u wist dat denkik al

21 oktober 2011

Foogul

Waar ik mijn fascinatie voor vogels heb opgelopen zou ik niet exact weten, maar er zijn wel een aantal manieren waarop vogels op mijn pad zijn gekomen. Mijn eerste aanraking met de gevederde gemeenschap was al op jonge leeftijd, toen mijn overgrootvader overleed en ik een aantal dierenboeken uit zijn collectie kreeg toebedeeld. Daaronder was een schitterend natuurboek met foto’s van landschappen en kuddes dieren, een boek over vissen en aquaria en twee kleine groene boekjes uit een natuurserie – over vogels. Eén omvatte alle informatie die er bestond over landvogels, de andere beschreef enkel watervogels. Ik weet niet exact hoe vaak ik de boekjes heb doorgebladerd om te kijken naar de bonte, vreemde en rare vogels, maar het volstaat om te zeggen dat er van de 300 pagina’s per boekje er misschien nog 16 vastzitten aan de omslag.

Op diezelfde leeftijd was het populair om dingen, mensen en dieren te benoemen als ‘je lievelings-‘. In vriendenboekjes vulden we vol overgave lijstjes in van ons lievelingsboek, onze lievelingsfilm, lievelingsmuziek, en ook het welbekende lievelingsdier. Van jongs af aan was ik dol op paarden en heb een ontelbaar aantal uren bij de dieren doorgebracht. Nog steeds is die liefde niet geheel verdwenen; op het moment dat ik geld, tijd en ruimte heb zal ik weer zo’n viervoeter naast de deur parkeren. Maar in de loop der tijd merkte ik ook een verschuiving op in de richting van vogels. Mijn zus heeft altijd geroepen dat haar lievelingsdier de pinguïn was, en we hebben ons enorm vermaakt met meerkoeten die over de rand van de lokale eendenvijver op hoge poten door de modder renden. Ik denk dat daar mijn fascinatie voor loopvogels is ontstaan.

Loopvogels; vogels die, als je ze opjaagt, weigeren te vliegen maar gewoon hard voor je uit blijven rennen. Mijn lievelingsloopvogels zijn de kleine vogeltjes op het strand, vaak in grote groepen, met microscopisch kleine pootjes waarmee ze als een malloot over het strand rennen. Richting het water, en terugrennend voor de golven uit om maar niet in zee te belanden. Vliegen, daar doen ze niet aan. Rennen, zo snel dat je de pootjes niet meer ziet, dat doen ze wel. Het lijfje daarbij perfect stil houdend. Het werkt enorm op mijn lachspieren.

Het toppunt (of wellicht mijn dieptepunt) bereikte ik bij het bekijken van de BBC-serie Planet Earth. De serie bestaat in totaal uit 13 uur aan beelden van wilde dieren, landschappen, onderwater- en luchtbeelden van over de gehele aarde, met een schitterende voice-over van Sir David Attenborough. Niemand gebruikt mooiere woorden dan hij in gewone spreektaal. Ik heb de man nog nooit ontmoet, maar ik visualiseer me hem achter de opnameapparatuur in het gewaad van Perkamentus. De natuurbeelden zijn schitterend en rustgevend ondersteund met de zwoele stem van David, die voor me uiteenzet hoe de bronstroep van de jongvolwassen mannelijke olifant klinkt. Hoe dan ook, in de eerste aflevering van de serie verschijnt er een vogel in beeld met rare springende veertjes op zijn hoofd. In de loop der minuten zie ik hoe de vogel zorgvuldig takjes verwijdert van een speciaal uitgekozen lapje grond in het oerwoud, met een steentje de aarde nog even gladschuurt en vervolgens zijn veren uitklapt. De vogel, die niet meer als zodanig herkenbaar is, zwaait nu een grote flap omhoog die veel wegheeft van een grote zwartblauwe smiley. Alsof dit me nog niet onder de tafel zou krijgen begint hij als een malle te springen, te hippen en te wiegen met zijn flap, waardoor de smiley vrolijk en ietwat dreigend door de lucht hobbelt.

De eerste keer dat ik de smileyvogel zag lag ik naast de bank van het lachen. Welke mafketel heeft het ontwerp van dat hilarische beest goedgekeurd? Nog steeds, in periodes van verminderde blijheid, schakel ik de smileyvogel in en altijd met succes. Gelukkig kom ik ook ‘in het echt’ domme vogels tegen om mijn vrolijkheid op te krikken. Een meeuw op het strand bijvoorbeeld, die telkens van een duin werd geblazen en vervolgens stug tegen de wind in weer omhoog klom, zijn veren daarbij uitwaaiend naar alle kanten. Of de luie vinkjes in de struiken achter mijn balkon die telkens twee vleugelslagen doen, zich een stukje laten vallen en dan opnieuw twee keer met hun vleugels slaan om weer op dezelfde hoogte te komen. Leve de luiheid. En ook op het werk kom ik geregeld met ze in aanraking: als ik iemand de uitdrukking ‘ze kwam op hoge poten naar me toe’ hoor gebruiken mag je raden welke beelden mijn brein daarbij plaatst.

Als ik terug zou mogen komen als dier zou ik het dan ook wel weten. Een domme loopvogel zou hoog op de nominatielijst staan. Een paard is natuurlijk ook leuk maar zie je die al een paringsdans doen met een smiley op zijn rug? En loopt een kat, die ook een erg relaxed leven leidt, de hele dag op hoge poten? Mijn vetkat doet dat hoogstens af en toe als ze zich uitrekt met haar rug in een boogje, en dan joel ik ook uitbundig, maar dat zijn slechts fragmentjes van de dag. Nee, loopvogels zijn onovertroffen in hun hilariteit doordat ze de hele dag door een beetje belachelijk lopen te doen. En daarom krijgen ze deze eervolle vermelding op mijn blog.

19 oktober 2011

Oh God

"The juice goes out of Christianity when it becomes too based on faith rather than on living like Jesus or seeing the world als Jesus saw it. I think different religions are different doors to the same house. Sometimes I think the house exists, and sometimes I don't. It's the great mystery." -- Steve Jobs
God: ik heb daar niet zoveel mee. Sterker nog, ik heb er helemaal niets mee. Toch zou ik niet willen zeggen dat ik een atheïst ben, beter een agnost. Het woord geloof geeft al aan dat er een vrije keuze is. Dat je kunt geloven dat er een god is, maar net zo goed dat je kunt geloven dat de maan wordt bevolkt door roze mannetjes die jaarlijks twee dagen voor carnaval een appel op hun hoofd zetten en een dansje doen. Leuk idee, denk ik dan, niet zo mijn ding, maar whatever works for you. Ik ga me dan ook niet eens mengen in een welles-nietes discussie over het onderwerp. Moge dat even gezegd zijn.

Ik heb geen reden om niet te geloven, net zo min als dat ik een reden heb om wel te geloven. Zoals het iedereen betaamt die in een katholiek dorp opgroeit werd ik gedoopt, deed de communie en het vormsel. Daar werden geen vragen over gesteld, dat hoorde erbij. De eerlijkheid betaamt me te zeggen dat een vraag als ‘wil je wel of niet de communie doen?’ mij als negenjarige in de oren zou hebben geklonken als ‘wil je wel of niet een groot feest, een nieuwe spelcomputer en een weekend Disneyland Parijs?’ Sign me up. Dat bij het doen van de communie, naast het ontvangen van immens grote cadeaus, hoort dat je voortaan in de kerk op een plakkerig rondje mag sabbelen en voortaan 'bij de kerkgemeenschap hoort’, daar sta je op die leeftijd niet bij stil. De kerk kwam me voor als een locatie waar we als gezin slechts eenmaal per jaar, met kerst, verwacht werden. Een aantal uur mooi aangekleed, in de kou, op een harde bank de tijd uitzitten omdat het er gewoon bijhoorde.

Dieper dan dat dacht ik er nooit over na. In de loop der jaren zag ik er steeds meer tegenop om deze uren met een houten kont door te brengen, wat resulteerde in meer geklaag en een uiteindelijk vervallende verplichting om de eerste kersturen door te brengen in de bewierookte ruimte bij de man in de witte jurk. Later werd het bezoeken van de kerk enkel nog zaak tijdens de bijbehorende ‘mijlpalen’; een huwelijk, een nichtje dat de communie doet of een oma die het hoekje om gaat. Met kerst zie je me er nooit meer . Niet alleen omdat het voor mij geen toegevoegde waarde heeft, maar ook omdat het me oneerlijk toeschijnt. Mensen die door het jaar heen trouw hun kerk bezoeken, kunnen rondom de kerstdagen geen plekje meer bemachtigen door al die mensen die vinden dat het op kerst een verplichting is om hun gezicht daar te laten zien. Wie ben ik dan om een plaats te claimen in een dergelijke ruimte, als ik het alleen zou doen om de uiterlijke schijn, de beweging van de massa?

Het hedendaagse geloof gaat meer over gewoonte en angst dan om daadwerkelijke toewijding aan het leiden van een goed, zuiver leven. Mocht het zo zijn dat ik uiteindelijk zou belanden bij een witte poort en een engel die me de toegang gaat ont- dan wel toezeggen, zou die keuze naar mijn idee meer moeten berusten op het feit dat ik een goed leven heb geleid dan om de vraag of ik wel dagelijks op mijn knietjes netjes dankjewel heb gezegd voor mijn maaltijd. Blijkbaar is het makkelijker om de hemel in te komen als moordenaar die om vergiffenis heeft gevraagd, dan als iemand die het wat betreft het geloof eigenlijk allemaal gewoon niet weet maar feitelijk wel volgens de regeltjes leeft. Ergens schort het in die redenatie. Ik ben niet het kwaad, en dat zal ik ook nooit worden. Is het dan eerlijk om wat goed en kwaad is te laten berusten op de vraag of iemand wel of niet denkt dat er een man met een witte baard in de wolken zit te bekijken wat we allemaal uitspoken?

Als je een mensheid creëert en achterlaat in een wereld met zoveel mogelijkheden, dan is het natuurlijk ruimschoots te verwachten dat sommige mensen het een en ander gaan uitproberen, kijken wat de opties zijn. Wat mogelijk is. Die grenzen moedwillig overschrijden is van een geheel andere categorie. Als je een moord pleegt omdat je daar zin in hebt heeft dat niets meer te maken met het verkennen van je menselijke grenzen, van het opzoeken van de uitdagingen in het leven. Dan kun je bij hoog en laag beweren dat je diepgelovig bent; je leeft geen ‘zuiver’ leven. Het is niet zo dat we als mensen in het wilde weg maar los leven, dood en verderf zaaien. We doen waar we van houden, al is dat misschien niet altijd het juiste. Ontzeg de buitencategorie dan de toegang tot al wat goed is. Zo lijkt het me uiteindelijk bedoeld.

Er is simpelweg geen manier om aan te tonen of er nou wel of niet een alwetende god (of goden, for that matter) is, maar dat is ook helemaal niet het punt. In de discussie over wat goed is en wat kwaad verliezen we al op het moment dat we ingaan op het geloof van de ander. Wat ik daaraan zou willen toevoegen is dat je je niet moet laten meeslepen in regels die iemand anders interpreteert als die van iedereen, en dus van jou. Hoe prettig en vertrouwd het ook kan voelen om bij een groep te horen, wanneer iemand anders je vertelt wat je moet doen en hoe je moet leven, als diegene je moet uitleggen waaróm, mag het geen ‘geloof’ meer heten. Creëer, ontdek en vorm je eigen ethische normen en waarden en leef aan de hand daarvan. Uiteindelijk is het beter en gezonder om dicht bij jezelf te blijven dan om er alles aan te doen om bij een groep met door anderen opgelegde regels te horen.

Geloof ik.

11 augustus 2011

Meneer Superpositivo

Toen vanmorgen, onderweg naar mijn werk, mijn ketting met veel geweld van mijn fiets brak, was het eerste wat mijn hoofd binnenschoot ‘Allez, ik ga wel te pootjes’. Ik schrok daar een beetje van. Ik ben helemaal niet zo’n misselijkmakende optimist die bij elke tegenslag juichend een oplossing bedenkt. Naar mijn idee val ik in de categorie van mensen die in eerste instantie uitgaan van onvermijdelijke doemscenario’s, maar die stiekem ook wel weten dat alles uiteindelijk best wel goed komt. Zou ik dan daadwerkelijk positiever zijn ingesteld dan ik mezelf voorhoud, of heeft kabouter Wesley door de jaren heen enkel mijn vocabulaire bevuild - met optimistisch sarcasme tot gevolg? Iemand zou erop moeten promoveren.

Ik viel van de ene verbijstering in de andere toen ik na het opstarten van mijn pc de vertrouwde zak eierkoeken van de AH uit mijn tas trok en constateerde dat de grondig geselecteerde voordelen ontbraken. Nee, ik doel niet op de (minstens zo vertrouwde) 35%-sticker, maar op het lijstje met twee à drie positieve punten over een AH-huismerkproduct, dat normaliter op elke dergelijke verpakking verschijnt. Waar is Meneer Superpositivo?

Ik zag het als de perfecte baan: de hele dag huismerkproducten testen terwijl je op een kladblokje de twee à drie positieve dingen van het product krabbelt die je zijn opgevallen, zoals ‘gemaakt van bleekvrij papier’ of ‘makkelijk te kraken’. Fantastisch. En nu zijn die schitterende productvoordelen zonder vooraankondiging plotseling spoorloos van de verpakking verdwenen.

Eerlijk gezegd moet ik achteraf bekennen dat de toegevoegde waarde van de posipunten al een tijdje dalende was. Meegaand met de hype van AH’s ‘gezonde keuze’ werd deze kreet op het merendeel van de producten door Meneer Superpositivo overgenomen, en een tweede bolletje werd steeds vaker ongeïnspireerd gevuld (Meergranenbrood: - Vol granen, of Pelpinda’s: - Grote zak). Maar desondanks kon ik me bij aankoop van elk huismerkproduct weer verkneukelen bij de positieve draai die er aan mijn dag werd gegeven. “Ja,” knik ik dan, “ja, deze zoutjes zijn inderdaad lekker krokant en hebben absoluut een heerlijk knoflookaroma.”

Zou er iets gebeurd zijn in het leven van Meneer Superpositivo dat hij zich niet meer helemaal kon geven? Is hij gescheiden? Is zijn lening bij de bank afgewezen en heeft hij zijn auto moeten verkopen? Heeft Appie hem wegbezuinigd nu de gemiddelde consument toch alleen nog maar op vrijdag langskomt om gehaast en chagrijnig de weekboodschappen in zijn kar te smijten?

Natuurlijk hoop ik niet dat dit laatste het geval is. Ik hou mezelf maar voor dat Meneer Superpositivo met zijn vrouw, drie kinderen en labrador op vakantie is in Italië, waar hij van het stralende weer geniet en op de camping helemaal niet denkt aan de drie positieve punten van de toiletrol onder zijn arm. Dat hij op een terrasje geniet van de heerlijke niet-huismerk lasagne (- Grote hoeveelheid) en ’s avonds na een flesje wijn (- Soepel en fruitig) tevreden naast zijn vrouw in de tent kruipt. En dat enkel bij het zien van het verzakte lijf van zijn vrouw in het licht van de zaklamp heel even de gedachte ‘ik wou dat ik geen ogen had’ door zijn kop schiet. Maar wie neemt het hem kwalijk. Meneer Superpositivo heeft vakantie.

20 juni 2011

Amen

Relationships don't work the way they do on television and in movies: Will they, won't they, and then they finally do and they're happy forever - gimme a break. Nine out of ten of them end because they weren't right for each other to begin with, and half the ones that get married get divorced, anyway. And I'm telling you right now, through all this stuff, I have not become a cynic, I haven't. Yes, I do happen to believe that love is mainly about pushing chocolate-covered candies and, you know, in some cultures, a chicken. You can call me a sucker, I don't care, 'cause I do...believe in it. Bottom line...is the couples that are truly right for each other wade through the same crap as everybody else, but the big difference is, they don't let it take them down.

Too Bad

Farewell to my only friend
You've been so good to me
Now the carnival has ended
Let's set the tigers free

The spring was always early
And the winter never came
But since I got this hunger
It just hasn't been the same

True love feeds on absences like pleasure feeds on pain
So no matter where I'm standing I still love you all the same
And I hope you feel the same way when it's your turn to disappear
I'll be cheering from the sideline with a sandwich and a beer

And all at once I step outside into the wind and rain
I let it wash my weary eyes and see you do the same

I'm leaving for the great wide open plains
Leaving while this holy spark remains
I see you've written promises to make me stay
But it really doesn't matter now anyway
I'm leaving
I'm leaving

Villagers

3 juni 2011

Schrödingers kat

Ik dacht altijd dat het voor mannen maar makkelijk was om in een relatie verzeild te raken. De keren dat ik vrouwen hoor zeggen dat ze graag een lief vriendje willen, zijn absoluut niet op 1 hand te tellen. Maar onlangs vertelde een ex-geliefde me dat het helemaal niet zo makkelijk ligt, omdat je nooit weet wanneer het je overvalt en het op andere momenten niet valt af te dwingen. Dat verwarde me even, omdat ik mannen ook vaak heb gezien als oppervlakkig en hunkerend naar elk sprankje vrouwelijke aandacht. Bovendien puilt de wereld uit van de mooie vrouwen. Een tijd lang heb ik me daardoor laten intimideren, door vrouwelijke schoonheid. Inmiddels heb ik besloten dat het me weinig doet en geloof ik dat ik het qua mannelijke aandacht ook absoluut niet slecht voor elkaar heb, maar nu een man bevestigde dat het inderdaad allemaal anders in elkaar stak dan ik al jarenlang heb gedacht, keek ik er toch even van op.

We zaten op het terras en ik zag hoe hij met zijn blik een mooi blond meisje in een blauw zomerjurkje volgde. Ik nipte van mijn wijn en zei enigszins gefrustreerd ‘Je vindt haar leuk, hè?’. ‘Zou nooit competitie zijn geweest voor jou,’ bezwoer hij. Met een gefronste wenkbrauw keek ik opzij en zag dat hij het meende. ‘Ga nou geen rare dingen denken, ‘ zei hij, ‘het gaat erom dat de keuze als die er nog was erg makkelijk zou zijn.’ Omdat mijn wenkbrauw zich nog niet terug naar zijn natuurlijke positie bewoog ging hij er even voor zitten en lichtte het toe. ‘Je hebt vrouwen die adembenemend lijken, maar snel gewoontjes worden. Eén oogopslag is genoeg om alles te zien. En je hebt vrouwen die gewoontjes lijken, maar je langzaam betoveren. Ze kruipen onder je huid; met hun karakter, hun manier van bewegen, het palet van uitdrukkingen. Totdat je – zomaar, ineens – beseft dat je verloren bent. Het kan zijn als je de afwas doet en even aan haar denkt. In bad zit, of in de trein. Een tijdbom die afgaat als de kritische massa is bereikt. Zo was jij. Ik viel voor je, daarna viel ik nog harder. Een ongeneeslijk en accelererend houden van.’

Een tijdje zweeg ik na die openbaring. Hij vroeg: ‘Wat denk je?’ Ik wilde weten waarom hij eigenlijk mijn vriendje werd. ‘Omdat ik iets gezien heb,’ zei hij, ‘en waarom was je bij mij?’ ‘Gewoon. Omdat ik van je hield.’ Hij snoof. Misschien was dat niet het goede antwoord. Dit is wat ik bedoelde: ik dwaalde door het leven en ving een glimp op van een waarheid, zo lucide, dat niemand me wijs kan maken dat het een illusie was. Dat klinkt dommer dan ik ben, maar ik heb het niet over verliefdheid. Ik weet dat dat een soort psychose is, die mestvaalten omhangt met bloemengeuren. Ik was verliefd op hem, dat ook. Maar nadat het wegstierf bleef ik van hem houden. Geen vlinders meer, maar datgene dat daadwerkelijk betekenis heeft. Een nabijheid waarover ze het in de Yes en de Viva nooit hebben.

Hij kon goed praten, altijd al. Hij betoverde je en liet je smachten naar meer van zijn aanwezigheid, meer van zijn aandacht en affectie. Hij was meer dan eens vreemdgegaan. Ik vergaf het hem omdat hij het opbiechtte met een emmer tranen. Dat offer was bedoeld om zijn schuldgevoel af te kopen, ten koste van mij. Wat verloor hij ermee? Niets. Ik was alleen maar bang dat het nog eens zou gebeuren en sloofde me harder uit dan ooit. Zo zijn mannen nou eenmaal, vergoelijkte ik. Zo zijn ze niet allemaal, weet ik nu, maar je moet goed zoeken. Laat je er in ieder geval niet door tegenhouden. Elke mogelijke relatie is te vergelijken met Schrödingers kat. Je weet niet wat het is of zal zijn, tot je het probeert.

28 mei 2011

Haantjes

Nooit zou ik een verhaal beginnen met een zin over de liefde. Diepe overpeinzingen over hoe verliefd de schrijver was op een meisje dat hij kwijtraakte, of een vergelijkbaar cliché over ware liefde en haar perikelen. Bij dergelijke schrijvers dacht je ooit aan een specifieke setting. Grootse, romantische settings voor de dromers onder ons: De schrijver met pen en papier die diep in de nacht schrijft bij het licht van zijn groene bureaulampje, terwijl in een hoek van de kamer de stomp van een kaars in zijn eigen vet drijft en de gestapelde lege wijnflessen een beeld schetsen van de bedwelmde staat van het schrijvershoofd. Sinds de jaren negentig nestelt Carrie Bradshaw zich echter met haar macbook en leesbrilletje naast deze klassieke romanticus op de bureaustoel. En hoewel je tot op bepaalde hoogte moet meebewegen met moderne trends, kan ik niet zeggen dat ik daarvan gecharmeerd ben. Het enige wat die twee nog in overeenkomst hebben is dat het gaat om het beschrijven van de liefde, en zelfs dat behoeft de toevoeging ‘min of meer’. Ik had me voorgenomen dat ik als ik ooit zou gaan schrijven, liefde zou schrappen uit mijn onderwerpenlijst. Ik ben nooit een groot fan geweest van lieve novelletjes maar ik moest na een aantal jaar worstelen met woorden toch toegeven dat het onmogelijk was om je niet in te laten met een dergelijk onderwerp. Het is wel zoeken naar een geschikte vorm daarvoor en ik geloof niet dat ik die ooit heb gevonden. Puur gezien komt het erop neer om je gevoelens en observaties op papier te zetten zodat ze voor iedereen begrijpelijk zijn. Maar wat is begrijpelijk? Moet je vervallen in ruwe, onverhullende schetsen over seks, je laatste veroveringen en je prestaties in bed? Het is tekenend voor Nederlandse auteurs dat ze weinig aan de verbeelding overlaten. De populariteit van de betreffende schrijvers staat in direct verband met het aantal synoniemen dat ze voor het woord seks kennen. Van taboes doorbreken zijn we ver afgedreven. Het is inmiddels een lompe populariteitswedstrijd geworden tussen de testosteronhaantjes uit de Nederlandse schrijfwereld. Ik durf mijn hand erom te verwedden dat 80% van de auteurs in de huidige bestsellerslijsten zich de laatste keer dat ze met een boek op de bank zaten niet meer kan herinneren. Hoe dicht sta je dan nog bij de literatuur? In hoeverre ben je dan nog bezig met wat ooit je passie was?

De magie van het kopen van een nieuw boek na veel te lang in die boekhandel te hebben rondgeneusd is met weinig te vergelijken, maar heeft in ieder geval weinig van doen met het wegtikken van zestien zoete witte wijntjes op een boekenbal en aan de zwier gaan met Kluun, of het nonchalant antwoord geven op de vragen van een journalist die bij jou thuis komt om het ‘allemaal een beetje informeel te houden’. Hip is het bovendien om, zodra je het zover geschopt hebt dat je je boekie op tv onder de aandacht van het volksgepeupel mag komen brengen, een bril met duidelijk aanwezig montuur te dragen van waaronder je quasinonchalant en uiterlijk onverstoorbaar de wereld inkijkt. En dan zijn er twee opties voor je. In de media ga je de vlotte jongen uithangen (of: het blije huppeltutje, ik wil natuurlijk niet discrimineren) waarbij je breed glimlachend na elke vraag van de journalist zegt ‘oh leuk dat je dat zegt, want…’ waarna er een lang, ingestudeerd verhaal volgt over wat je nichtje zes jaar geleden tijdens de bevalling van je vriendins dwergpoedel aan de telefoon tegen je zei en hoe juist dát je geïnspireerd heeft tot het bedenken van de huidaandoening van de maîtresse van het autistische personage in je nieuwste romannetje. Optie twee is een meer cynische versie van deze snelle jongen, alleen vertel je het hele verhaal zonder te knipperen of te glimlachen terwijl je de ondervrager recht aan blijft kijken, waardoor niemand zeker weet of je het meent of niet en er een zenuwachtige sfeer ontstaat aan de tafel waaraan je zit. Levert je gegarandeerd een column in een van de landelijke dagbladen op.

Wat ik alleen maar wil zeggen is dat we met zijn allen terug moeten naar de essentie van het schrijven. Je hoort geen schrijver te willen worden omdat mensen dan weten wie je bent als je over straat naar de supermarkt wandelt. Niet omdat het je vrouwen oplevert, geld, aanzien. Je hoort te willen schrijven omdat je mens bent, omdat je wilt genieten van dingen, omdat je een passie voor iets hebt en die wilt uitdragen. Zaken als medicijnen en recht zijn in deze wereld nobele doelen en noodzakelijk om het leven te onderhouden. Maar literatuur, poëzie, schoonheid, romantiek, liefde.. dat zijn dingen waar we voor wíllen leven. Als onderwerp zijn ze daarmee niet te omzeilen en dat moet iemand als ik ook helemaal niet willen. Dan mis je mooie ervaringen die je toelachen vanaf het papier en die je weer even laten beseffen waar je het allemaal voor doet. Liefde is een rare, complexe wereld vol van tegenstellingen. Dat is waarom het soms zo veel pijn kan doen, maar ook waarom het zo verschrikkelijk leuk is.

22 mei 2011

Baby we'll be fine

Baby come over, I need entertaining
I had a stilted, pretending day
Lay me down and say something pretty
Lay me back down where I wanted to stay
Just say something perfect, something I can steal
Say: 'Look at me, baby, we'll be fine.
All we've got to do is be brave and be kind.'

The National

26 april 2011

Babylon

Friday night I'm going nowhere
All the lights are changing green to red
Turning over TV stations
Situations running through my head
Well looking back through time
You know it's clear that I've been blind
I've been a fool
To open up my heart
To all that jealousy, that bitterness, that ridicule

Saturday I'm running wild
And all the lights are changing red to green
Moving through the crowd I'm pushing
Chemicals are rushing through my bloodstream
Only wish that you were here
You know I'm seeing it so clear
I've been afraid
To tell you how I really feel
Admit to some of those bad mistakes I have made

Sunday all the lights of London
Shining, sky is fading red to blue
I'm kicking through the autumn leaves
And wondering where it is you might be going to
Turning back for home
You know I'm feeling so alone
I can't believe
Climbing on the stairs
I turn around to see you smiling there
In front of me

And if you want it
Come and get it
For cryin' out loud
The love that I was
Giving you was
Never in doubt
Let go your heart
Let go your head
And feel it now

Babylon, Babylon

David Gray

19 april 2011

Hello/Goodbye

Het is maar raar. Periodes van je leven die je helemaal bouwt rond het leren kennen van de persoon met wie je samen bent, of met wie je samen wilt zijn. Waarvan je houdt, in ieder geval. Je wilt weten wat diegene drijft, wat er in zijn of haar hoofd omgaat en hoe het referentiekader van de betreffende persoon functioneert. Je wilt kunnen zeggen “ja, hem/haar ken ik,” en niet alleen omdat jullie een uur in een rokerige kroeg oppervlakkige feitjes boven de muziek hebben uitgeschreeuwd. Gezegd moet worden dat je elkaar nooit helemaal door en door moet willen kennen, twee personen die samen zijn veranderen in de loop der tijd, gezamenlijk en individueel, en groeien naar elkaar toe. Of van elkaar af. En dat laatste is bevreemdend. Zoveel tijd stop je erin om de ander te begrijpen en er is niets wat er meer toe doet dan dat. Maar wanneer het over is beschik je plotseling over een berg informatie waar je niets meer aan hebt.

Soms is die informatie juist de reden dat het allemaal niet meer zo soepeltjes liep. Dat je dingen over degene te weten bent gekomen waar je je geen raad mee weet, of die niet binnen jouw beweegpatronen passen. In sommige gevallen kunnen rust en afstand daarin een oplossing bieden en vind je elkaar na verloop van tijd terug als alles een plekje heeft gevonden. Maar in meer gevallen gebeurt dat niet meer. Al wat rest zijn dan flarden van iets wat heel mooi had kunnen zijn. En hoe meer flarden je in de loop der tijd verzamelt, hoe moeilijker het telkens is om weer op te krabbelen. Dat is geen reden om je niet meer in anderen te verliezen. Een mens heeft soms een ander mens nodig. Uiteindelijk ben ik liever iemand die openlijk van een ander houdt, dan iemand waarvan wordt gehouden en die dat niet weet. Een dergelijke situatie rust geven, daar ben ik erg slecht in.

De knoop doorhakken blijkt ingewikkeld. Ik wil niet vervallen in clichés van verstand en gevoel die ten strijde trekken, maar feitelijk kun je jezelf behoorlijk in de weg staan op zoek naar geluk. Lang heb ik gedacht dat als het op liefde aankomt, er twee keuzes zijn: óf je gaat totaal op in een relatie, óf je gaat voor totale isolatie. Die overtuiging heeft in het verleden vaak geleid tot het verlammende, allesdoordringende gevoel dat ik als mens gebrekkig en onvolwaardig was. Schaamte was geen emotie meer die mijn grenzen aangaf, het werd een zijnstoestand, de kern van mijn identiteit. Het was een verlammende schaamte die me het gevoel gaf van waardeloosheid, het gevoel geïsoleerd en leeg te zijn. Daar lag een confrontatie met mezelf aan ten grondslag. Ik hoedde me ervoor mijn innerlijk aan een ander te tonen, maar wat nog belangrijker was, ik hoedde me er eveneens voor mijn innerlijk aan mezelf te tonen. Het heeft lang geduurd voor ik ontdekte dat liefde ook draagbaar kon zijn. Draagbare liefde, die leidt tot een volmaakte intieme relatie waarin je samen kunt zijn, maar ook een afzonderlijke persoon bent, een identiteit hebt. Met daarbinnen de nodige grenzen. En die leiden niet meteen tot, wat ik ooit dacht, een kloof tussen mensen. Niemand heeft er iets aan wanneer je je ervaringen en gevoelens als een filmcamera opslaat en niemand het bandje ooit mag zien.

Als het gaat om banden verbreken met een geliefde ben ik een twijfelaar, een piekeraar. Stiekem vertrouw ik er altijd op dat een vervelende situatie zichzelf wel oplost, als je het maar de tijd gunt. Wat ik maar wil zeggen: wil je ooit weten hoe je heel langzaam een pleister moet verwijderen, vraag het mij. Ja, ik hoor het je denken. “Watje!” Maar je hebt het mis. Een pleister zo lang mogelijk laten zitten, dat werkt voor mij nu eenmaal beter. Ik ben iemand die peutert aan wondjes en wroet in pijnlijke verminkingen. Pleisters beschermen me tegen mijn zwakte om grenzen te stellen. Ik maak van jeukplekjes bloedende kraters. Een pleister is voor mij meer dan een doekje tegen dat bloeden. Het is een hek rondom iets wat ik even met rust moet laten. Daaronder krijgt de boel dan de kans om te helen, met of zonder littekens. En dan beginnen we vervolgens gewoon weer van voor af aan.

18 april 2011

Op een zomerachtige lentedag in april

Het is niet dat ik het je weiger uit te leggen.
Jij bent zo’n man die van mij maar niet van mij is
die in mijn bed ligt maar er niet slaapt
je proeft mijn liefde niet, ik teer op vlagen
van wat ik ooit had en wat er kriebelde
als ik aan je dacht.

Kijk, ik wil je best een brief schrijven waarin
mijn woorden naar het topje van een boom klimmen
en schreeuwen dat ik van je hield, of dat nog doe,
en dat ik je eeuwigdurend strelen zou -
de herinneringen in mijn vingertoppen zouden
de patronen van je huid herkennen,
maar daar gaat het niet om.

Waar het om gaat: Ik was bij je toen je
niet thuis was en niet wist of je zou komen,
en dat ik niet gelukkig was.

17 april 2011

Me and you and everyone we know

I don't want to have to do this living. I just walk around. I want to be swept off my feet, you know? I am prepared for amazing things to happen. I can handle it.

Me and you and everyone we know (2005)

10 april 2011

Doodziek

Over doodgaan hoeft niemand me iets te vertellen. Zo’n 8 tot 15 dagen per jaar balanceer ik op het randje tussen leven en dood, en vooral vind ik mezelf dan erg zielig. Dat mag ook wel. Ik heb altijd geloofd dat mijn verkoudheden en griepjes erger zijn dan die van iedereen ter wereld, omdat de wereld nou eenmaal verdomd hard moet werken om mij van mijn voeten te vegen. Af en toe wil hij dan toch laten zien wie er de baas is. Het is maar goed dat ik het merendeel van de tijd zoveel weerstand weet te fingeren; een wereld zonder mij stel ik me voor als een wereld zonder kleur en Zachary Braff. Enkel mijn dramatische ziekteperioden zijn de reden dat drogisterijen nog bestaan. Voorgenoemde 8 a 15 dagen per jaar leef ik op een cocktail van Strepsils, thijmsiroop, paracetamol en A.Vogel neusspray. Ik geloof ook niet dat ik er die dagen op mijn appetijtelijkst uitzie. Met rode neus en gloeiende wangen lig ik op de bank onder mijn deken op melodramatische wijze te weigeren om te veranderen in een lijk.

Het resultaat van dergelijke acties is dat zelfs het meest ongevoelige, weigerachtige vriendje uiteindelijk af en aan rent met bouillonnetjes, dozen tissues en Vicks Vaporub. Subtiliteit wordt door mannen immers nooit gewaardeerd en als ze openheid en dramatiek willen kunnen ze het ook van me krijgen. Mannen kopiëren, enkel als het ziekte betreft, moeiteloos wat vrouwen doen als je ze vraagt ‘is er iets?’: Ze veinzen een ongevoeligheid voor pijn. Of het nu gaat om levensgevaarlijke papiersnijwonden of twijfelachtige brandwonden van het tapijt, ze huiveren en knarsetanden wat, maar geven voor geen prijs toe dat ze pijn hebben. Het resultaat is dat ze stoer lijken, maar dat ze wel verwachten dat wij aan hun pantomimegebaren aflezen dat ze bijna flauwvallen van de pijn en we ons ontpoppen tot een moderne Florence Nightingale die ze de hele dag overstelpt met liefde en sympathie.

De handleiding om met mijn eindeloze klaagzang op ziektedagen om te kunnen gaan is, voor zover je die te horen krijgt, ook niet heel duidelijk. Het is een beetje het computerspelletje dat iedereen vroeger weleens heeft gespeeld. Dat je steeds meer aanwijzingen krijgt zodat je uiteindelijk de prinses zou kunnen bevrijden, wanneer je dan tenminste nog niet door het zwaard van een vijand bent doorboord. Soms wordt het een vriendje dan ook even teveel en vlucht hij het huis uit, uren die ik zorgvuldig besteed met het hebben van zelfmedelijden. Zuchtend en kreunend in mijn dekbed gewikkeld sleep ik mezelf naar het toilet als het dan écht moet, ik staar diepverdrietig naar de lege theepot op het tafeltje naast me, en ik kijk vol medelijden naar mijn eigen weerspiegeling in de tv die uitstaat. De aanblik van mijn pyama die nodig gewassen mag worden (en mijn haar trouwens ook) maakt dan dat ik met betraande ogen, hoestend en proestend weer in de donzige kussens kruip en met mijn hoofd onder de dekens ga liggen wachten op de terugkeer van een ridder die begrijpt dat je draken met een kusje en een aai moet temmen.

4 april 2011

Not lie down

Not gonna lie down in that bed tonight
Let them covers clutch me and pull these thoughts out of my head

I'm not gonna feel so all alone tonight
That empty space beside me and the city just a drone out the window

Not gonna roll over tonight
To shake these demons from their hold

Not gonna close my eyes tonight
Let my thoughts form pictures that I care not to describe
And oh, how they writhe

Already learned my lesson babe
You know that you are right
God damn you, you're always right
Why the hell can't I remember that each time we start to fight

Calling you, it's midnight
Why aren't you home?
Guess I'm gonna have to spend another night here all alone

25 maart 2011

Meta

Soms voel ik plotseling de aandrang tot schrijven, onhoudbaar, en ik kan niet anders dan mijn weg zoeken naar mijn computer of liever nog, pen en papier opduiken. Maar als ik dan eenmaal zit wil er vaak maar niets op de witte pagina's vloeien. Soms begin ik dan verwoed te schrijven zonder te weten waar elke zin eindigt, maar voor ik de paginarand bereik heb ik voorgaande tekst alweer woest doorgestreept of dwalen mijn gedachten af en verandert een willekeurige lettergreep in een paginavullende dinosaurus. Mijn inspiratieloosheid frustreert me, maar hangt wellicht samen met de algehele luwte waarin mijn leven op dit moment verkeert. Niet dat ik wil klagen, mijn leventje is alleen doorgaans wat ruwer dan dit. Maar hoewel ik me emotioneel gezien nooit heb gevoeld als een rots in de branding (meer de zee die er woest op stukslaat), is het ergens wel prettig dat de rust is neergedaald. Even wennen, dat wel. Gemoedelijk is het woord. Uitslapen tot ik wakker word, luieren met de kat, dansjes doen in mijn ondergoed in het ochtendzonnetje op blije muziek en een paar uurtjes op banenjacht zijn zo'n beetje mijn belangrijkste verplichtingen vandaag de dag. Geen vroege dagen met wekkers die afgaan, geen schofterig vriendje of dergelijke relatieperikelen, geen dingen die móeten. Niets. Houdt wel in dat ik over dezelfde onderwerpen en bijbehorende gemoedstoestanden ook niets meer te spuien heb. Maar neem het me eens kwalijk. Terwijl ik hier zit, aan mijn bureau in het zonnetje met een mok koffie en de krant nonchalant opengeslagen over mijn lege agenda, geniet ik er stilletjes van dat ik mezelf eigenlijk best in mijn handjes mag knijpen dat ik alleen maar kan schrijven over het feit dat ik niets heb om over te schrijven. Het kan allemaal zoveel vervelender.

20 maart 2011

Ontresideren

Soms fluister je klanken en staart naar me met die
grootse nonchalance in je blik
(alsof de wereld je niets doet, maar ik weet beter)

Met vlagen regent het in jou maar dat ziet niemand
omdat je uitbundig ongedwongen leeft
(mensen worden ongemakkelijk van verdriet)

Tussen lot- en leefgenoten sta je als verstild terwijl
je opvalt alsof je dat altijd al deed
(sentiment of stond je altijd naderbij dan anderen?)

Zo leerde ik je kennen jaren terug
je wankelde niet, was nog niet bevlogen
(en eindigen niet zoveel vriendschappen verkreukeld in de goot?)

Alsof je leunde tegen de deurpost, maar zwijgend.

7 maart 2011

Wat het is

"Af en toe denk ik dat ik alleen maar leef in jouw schaduw; een stukje van jouw leven waar niemand vanaf weet. Mensen die niet uit je leven verdwijnen, besef ik, zorgen vaak voor ongemak. Het beste is verdwijnen uit de levens van mensen en dan weer opduiken in de levens van andere mensen, voor wie alles nog nieuw is, voor wie de glans nog niet is vergaan, die nog de kracht hebben om in jouw goudverf goud te herkennen, om in je schorre stem het geluid van een operazanger te horen.

Het is een vreemd gevoel dat we door een plas water van elkaar gescheiden worden. Weet je wat het is? Elke liefde, zelfs de kleinste, begint met aandacht. Aandacht is de accu van het verlangen. Na ons afscheid trof het me plotseling: Alle woorden die ik heb gewogen en nooit heb uitgesproken kwamen terug, tientallen liefdesverklaringen, ongeschreven brieven, geschreven brieven die nooit zijn gepost, tranen die ik toch maar had ingehouden, beledigingen die ik toch maar had ingeslikt. Ik heb mijn leven niet geleefd, ik heb er formuleringen voor gezocht, formuleringen die niemand onberoerd moesten laten, die de werkelijkheid voor altijd zouden veranderen, maar die ik uiteindelijk toch maar niet had uitgesproken of alleen daar waar niemand ze kon horen. Liefde, en het herkennen ervan, komt daarmee op een wankel voetstuk te staan. In mijn ervaringen is er een dun scheidingslijntje tussen liefde en haat, trouw en ontrouw. Het zijn begrippen die er op een gegeven moment niet meer toe doen, of beter gezegd, het zijn begrippen die van betekenis veranderen. Misschien moet je om echt te kunnen leven de controle opgeven."

17 februari 2011

Gespin

Ik wilde verandering ik was moe
verlangde naar huis en liefst bedompte
danswerelden laten wat ze waren.

Ik zwalkte onder sterren naar
de veilige haven waar in mijn warme
bunker jouw hand mijn wang beroerde

en ik viel voor jou als gouden regen want
ik heb je saffieren sprookjesogen
toch zeker niet gedroomd?

15 februari 2011

Adaptation

Point is, what's so wonderful is that every one of these flowers has a specific relationship with the insect that pollinates it. There's a certain orchid look exactly like a certain insect so the insect is drawn to this flower, its double, its soulmate, and wants nothing more than to make love to it. And after the insect flies off, it spots another soulmate flower and makes love to it, thus pollinating it. And neither the flower nor the insect will ever understand the significance of their lovemaking. I mean, how could they know that because of their little dance the world lives? But it does. By simply doing what they're designed to do, something large and magnificent happens. In this sense they show us how to live - how the only barometer you have is your heart. How, when you spot your flower, you can't let anything get in your way.

Adaptation (2001)

11 februari 2011

My blue eyed problem


Nooit was ver zo ver dat ik ging missen
en nooit was een bestaan zo nabij dat ik
in de spiegel zoek naar een omgekeerde wereld
waarin jij figureert, mijn bed waarin jij slaapt.

Soms mis ik je maar hoe kan het anders.
Al die jaren heb ik je naar het schijnt al
gemist zonder je te kennen; nu pas
weet ik dat ik je niet verzonnen heb.

9 februari 2011

Siberië

Geef me je jas
van bont van teddyberen
leg je arm om me heen
en al je winterkleren
zoen me
tot ik warm word
zoen me
tot ik spin
trek je eigen huid dan uit
stop mij eronder in
Sus me met je hartslag
wij ons wij ons wij ons
maak van dit veel te grote bed
een heel klein fort van dons

Bart Moeyaert

3 februari 2011

Ouderdom

Onlangs had ik met een vriend onenigheid over het fenomeen ouderdom. Hij was van mening dat oude mensen per definitie een last waren voor de samenleving. Respect opbrengen voor ouderen zat er in zijn geval niet in, en terwijl ik hem mijn rug toedraaide en wegliep om het gesprek niet uit te laten lopen op een onoverkomelijk meningsverschil, besefte ik me dat hij wellicht slechts een van velen was die aan de basis staat van een fundamentele verschuiving in de mate van respect voor ouderen in de samenleving.

Natuurlijk, ook als ik in een bejaardentehuis kom krijg ik een bedrukt gevoel. Merkwaardig is dat ik hetzelfde ervaar als ik een parkeergarage binnenrij. En natuurlijk zie ik de verschillen. Op een parkeergarage staan nooit fraaie namen als ‘Myosotis’ of ‘Amandelboom’. En ik ben uiteraard niet blind voor het grootste verschil: In een bejaardentehuis zitten geen auto’s.
De overeenkomst tussen bejaardentehuis en parkeergarage is in ieder geval het bij elkaar brengen van één bepaalde soort voor één bepaald doel: Het tijdelijk opbergen. Auto’s worden na verloop van tijd weer opgehaald en bejaarden sterven.

Een klein meisje dat met haar moeder voor het eerst in zo’n bejaardentehuis kwam, riep vol verbazing uit: “Van wie zijn al die oma’s en opa’s?” Het verhaal vertelt het antwoord van die moeder niet, dat is ook niet makkelijk te geven. Ze zal gezegd hebben dat in zo’n tehuis allemaal oude mensen zijn ondergebracht die niet zo goed meer voor zichzelf kunnen zorgen. Dat ze nu op tijd eten en drinken, televisie en een kerkdienst krijgen. En dat ze ’s nachts op een knopje kunnen drukken als ze onwel worden. Het is niet onwaarschijnlijk dat ze ook gezegd heeft dat je in deze huidige maatschappij je ouders niet meer thuis kunt hebben (“daar zijn de huizen niet op berekend en dat geeft allerlei wrevel met de kinderen. Als mammie later oud is gaat ze hier ook heen, dat is beter”).

Haar dochtertje zal niet gevraagd hebben “beter voor wie?”, als je zo jong bent is oud wel ver van je bed. Ze zal helemaal niet op de gedachte zijn gekomen dat de maatschappij wel huizen kan bouwen om auto’s heen, drive-inn woningen. Nog wel de beste plaats voor je auto, je hele leven trappen lopen omdat je auto beneden ‘woont’. Voor ouderen lijkt er in normale wijken zelfs geen aangepaste plaats meer. Ze worden verbannen naar tehuizen en daar hebben ze het goed te hebben. Het schijnt bij niemand meer op te komen dat mensen mensen worden en blijven door met iedereen in contact te komen: Jong én oud. De dood kon weleens een taboe zijn omdat het grote sterven zich afspeelt binnen de muren van het bejaardentehuis. Mensen die opwerpen dat je toch niet meer de zorg voor de ouder wordende mens op je kunt nemen zien er niet tegenop elke zaterdag onder hun auto te kruipen om zelfs het laatste minuscule onschadelijke modderspatje weg te vegen.

Natuurlijk zit er iets onredelijks in mijn voorstelling van zaken, maar helaas ook veel waars. Sommige ouderen in tehuizen zijn inderdaad beter af. Ik signaleer alleen dat de maatschappij, wij dus, met oude mensen in de maag zit. De hoofdoorzaak is ongetwijfeld dat ze geen markt meer vertegenwoordigen. Je kunt ze hooguit in de winter nog een reis naar een warm land verkopen. Ze hebben niet zoveel behoeften meer en sparen hun geld liever als nalatenschap. Wij ontlenen in onze wereld steeds vaker de waarde van anderen en onszelf aan botte koopkracht, aan datgene wat wij al gekocht hebben en dus bezitten, en aan datgene wat wij nog gaan kopen. Wij ontlenen steeds minder waarde aan menselijke eigenschappen. Ouderdomswijsheid is een vergeten woord in onze taal. “Naarmate de wereld der dingen in waarde toeneemt, naar die mate neemt de wereld der mensen in waarde af”, schreef Marx. Die manier van denken en handelen heeft een devaluatie van de oude mens veroorzaakt. Godfried Bomans heeft die rampzalige waardevermindering scherp aangegeven: “Vroeger was een oud mens iemand die er bijna was. Nu is het iemand die er bijna geweest is.”

Het echte antwoord op de uitroep van dat meisje is, vind ik: “Die opa’s en oma’s zijn van ons”. Wij mensen zijn uiteindelijk van en voor elkaar. Dat betekent dat wij na moeten denken over een betere en waardiger plaats van de oudere en oude mens binnen onze samenleving, niet geïsoleerd ergens erbuiten.

31 januari 2011

My Darling?

De laatste weken waren er steeds meer momenten dat ik me weer op mijn plek begon te voelen. Dat de aarde voor mijn gevoel niet meer continu sidderde en beefde en de grondzeeën begonnen te bedaren. Op die momenten had ik even het gevoel dat ik alles weer eens erger had gemaakt dan het in werkelijkheid was. De droge feiten kwamen er uiteindelijk op neer dat alleen maar mijn relatie voorbij was met een jongen die niet van mij hield. Of dat niet kon. Hoe overtrokken is het dan om te reageren alsof je leven voorbij is? De eerste paar dagen dat ik me rustiger voelde nam ik me vanzelfsprekend voor om nooit meer verliefd te worden, al hoorde ik mensen wel eens zeggen dat dat het mooiste was wat er bestond. Ik wilde niet nog eens op mijn ziel getrapt worden als voorgaande keren. De dagen daarna waren de dagen dat ik een man zag als een welkome aanvulling op mijn volle leven nog steeds schaarser dan de dagen dat ik de hele manheid naar de verste uithoek van de wereld verwenste, maar ik voelde dat er iets aan het verschuiven was. ‘Oh nee, ‘ dacht ik nog, toen ik mezelf erop betrapte iemand in de supermarkt schaamteloos na te kijken, maar er was geen redden meer aan. Ik ben verliefd op de liefde en ik sta er weer open voor.

Desondanks kan ik me bijna niet voorstellen dat er in de hele wijde wereld nog een geschikte man rondloopt. Niet dat mijn eisenlijst enorm lang of ingewikkeld is, maar mijn rare gewoonten en mijn verre van perfecte lijf gelden nou niet bepaald als mannenmagneet. In de supermarkt kijk ik naar de inhoud van de mandjes en de manier waarop ze lopen. Openlijk toegegeven: ik hou van mannen met een eigen loopje. Welke pseudoFreud legt me uit waarom? Uiteindelijk zijn uiterlijkheden slechts uiterlijkheden en wil je weten hoe het er vanbinnen aan toe gaat. Weinig redding voor mij op dat vlak. Of lopen er nog mannen rond die vallen voor meisjes met een scala aan eigenaardigheden? Meisjes die met hun rug naar de muur moeten zitten in cafés, omdat het anders ongemakkelijk voelt, meisjes die garderobes hebben die vrijwel volledig bestaan uit jurkjes en rokken met knielange laarzen en houden van koude, kraakheldere winterdagen. Bij elke man die er interessant uitziet vraag ik me af of híj dan misschien iemand is die een hekel heeft aan het praten over alleen maar oppervlakkige dingen, en niet geïnteresseerd is in het eindeloos spelen van computerspelletjes, en niet klaagt dat ik nog niet zoveel geld verdien, en me het gevoel geeft dat ik alles kan doen wat ik maar wil als ik me er maar voor inzet, en me vertelt dat ik er leuk uitzie, en me het gevoel geeft dat ik het enige meisje op de wereld ben, en het schattig in plaats van raar vindt dat ik mijn koffie het liefst lauw drink, en accepteert dat ik van vlees houd maar dat ik moreel tegen het consumeren van kalfs- en lamsvlees ben, en net zo enthousiast wordt als ik bij het zien van een Super Nintendo, en nooit lang boos op me blijft, en 70% van de tijd zorgt voor de koffie, en me vertelt dat ik er schattig uitzie met verward haar ook al is dat niet zo, en het niet vreemd vindt dat ik boeken lees op de fiets, en me lieve gekke briefjes schrijft soms, en me vertelt dat ik spannend ben en mysterieus zelfs als we al heel lang samen zijn, en niet boos op me wordt wanneer ik hem ’s nachts dronken opbel, en niet wegschrikt wanneer ik heel erg gehecht aan hem raak, en het geen verloren dag vindt wanneer we een keer de hele dag eigenlijk niets anders doen dan knuffelen, en niet geërgerd raakt wanneer ik de regels voor poker niet onthoud, en alles beter maakt wanneer ik een slechte dag heb.

Noem me een hopeloze romanticus, een optimist of fantast. Maar wellicht heeft iemand nu, op dit moment, heel even het gevoel dat hij bij mij wil zijn. En lieve onbekende, ik ook bij jou.

23 januari 2011

Vakanties als toen

Vakanties waren vroeger altijd een hele belevenis. Uren opeengepakt in de auto vol spullen waarvan we de helft waarschijnlijk niet eens gingen gebruiken reisden we naar de zuidelijk gelegen delen van Europa. Wanneer ik vanuit het raampje in de richting van de zee keek, zag ik behalve de lange afstand die we nog moesten afleggen niets anders dan kleiachtige heuvels, dorre bossen en ravijnen vol braamstruiken. Alles werd omgeven door kleine bergen die, omdat ze zo droog en gerimpeld waren, leken op her en der gedeponeerde koeienvlaaien. De weg die we volgden liep omhoog en omlaag, door haarspeldbochten en ravijnen, waardoor er geregeld paniek uitbrak bij mijn moeder achter het stuur die bij elke bocht dacht dat onze vouwwagen over de rand van de weg naar beneden zou worden geslingerd. Constant was er de angst dat er een tegenligger zou komen die ons op geen enkele wijze zou kunnen passeren, maar dat gebeurde nooit. Moeizaam bewoog onze Citroën zich in de hitte langs diepe gaten en een kronkellijn vol scheuren omhoog. Mijn moeder zat bedrukt achter het stuur en pufte van de warmte. Misschien had zij nog meer de pest in dan ik, maar ze zei niets, met uitzondering van momenten dat de hitte en schreeuwende kinderen achterin haar even teveel werden en mijn vader toesnauwde dat hij geen goede aanwijzingen gaf.
Vanaf onze woonplaats tot de afslag van de snelweg had ik het volgehouden, zo’n 2000 km lang afzien en gek worden van verveling, opgesloten als een bij in een omgekeerd glas, achter de karavaan met auto’s aan, die altijd sneller reden dan de onze en ten slotte was daar dan bijvoorbeeld Italië. Op het laatste stuk werd ik soms zo misselijk dat ik moest overgeven. Ik kwam voor een lange vakantie maar wilde op die momenten alleen maar snel terug.

Uiteindelijk kwam het dorpje waar we zouden verblijven dan toch in zicht, vaak een gehucht waar de drukkende hitte het leven de hele zomer lang meedogenloos verstikte. Om de paar minuten kondigde mijn vader dan aan: ‘Kijk, we zijn er bijna!’, terwijl wij chagrijnig en moe de achterbank zaten te vervloeken. Met een enthousiasme van iemand die het paradijs binnentreedt wees hij ons op een nog bloeiende distel of vijgen, lichtgroene pruimen of de glinsterende zee. Mijn moeder keek voor zich uit als een schipbreukeling, in de hoop zo snel mogelijk het roestige bord met de naam van het dorp in zicht te krijgen. Pas als zij haar handdoek had uitgespreid op het strand kon ze weer lachen, en die kunstmatige vakantieglimlach verdween het merendeel van de vakantie niet meer van haar gezicht. Pa was wel helemaal in zijn element. Hij verkneukelde zich bij de vriendelijke mensen, de steegjes, de schitterende pleinen, de zingende cicaden, de olijfbomen, ravijnen en oude kerkjes, bonte anjers op balkonnetjes en de zwaluwen in de uitgestrekte hemel. ‘Heb je ooit zo’n uitgestrekte hemel gezien, Judith?’ vroeg hij me, hoewel hij wist dat ik hem geen antwoord zou geven. ‘’s Nachts zie je alle sterren van het firmament, tot helemaal beneden aan zee, tot in het oneindige. ’ Hij kon uren genieten van het weidse uitzicht tot hij werd verstoord door gemopper van een van ons kinderen, die waren opgedeeld in twee kampen. Mijn zus, die het liefste hele dagen op het strand lag te bakken met mijn moeder, en ik, die best een dagje naar het strand wilde maar het na enkele uurtjes wel weer gezien had en dorpjes wilde bekijken. Mijn jongste zusje was nog te jong om een mening te hebben en werd naargelang de bestemming van de dag op sleeptouw genomen. Meerdere malen kwam het voor dat we ons opsplitsten om geruzie en gemopper te voorkomen.

Maar het waren mooie weken. Hoewel de hitte als warme lijm aan je huid plakte kan ik nog steeds verlangen naar stemmen vanaf de pleinen die de gloeiend hete wind rond lunchtijd in de lege steegjes liet weerklinken, verdoofd door die hete en stoffige zomer, die me overviel direct nadat ik uit de rode Citroën was gestapt en me niet meer losgelaten had. En het eten, de mysterieuze gerechten die werden klaargemaakt in de kleine restaurantjes: gevulde aubergines, gestoofde pittige groenten, in een aardewerken pot gekookte bonen, zelfgemaakte lasagne of pasta met heerlijke sauzen. Watertandend denk ik terug aan die tijd, waar mijn jeugdigheid me belette om volledig van alle nieuwe invloeden te genieten.

Geschetst

Vannacht ben je in mijn hoofd gekropen.
Plotseling zat je daar, genesteld in
het zenuwcentrum van mijn wezen.
Hoe durf je.

Sindsdien zie ik je overal waar je niet bent.
Je bent mijn docent, mijn baas, het kassameisje
de spits van het team en de agent die me bekeurde.
Je hebt wel lef.

Daar ben je weer, je profiel danst onbezonnen
tegen de scherpe lichten in de kroeg.
Thuis wacht je me op. Is het de whisky
of mis ik je?

22 januari 2011

Wij hebben alles nog tegoed

Soms staar ik in een ingekleurde wereld van zwart-wit tv, met mijn neus tegen het glas gedrukt aanschouw ik het dagelijks leven dat als het mijne voelt. De wereld zoekt richting en sleurt mij erin mee.

Soms hoor ik onverwacht weer achter
gewone woorden die je uit
een zoveel zuiverder en zachter
adembenemender geluid

dat ik opnieuw naar je moet kijken
of ik je nooit tevoren zag
Laat al die jaren maar verstrijken
zolang ik dit bewaren mag

kan jou en mij de tijd niet deren:
weer voor het eerst met je alleen
hoor ik de harmonie der sferen
door alle alledaagsheid heen

12 januari 2011

Gelukkig Indrukwekkend

Het is voor de mensen om me heen geen geheim dat externe factoren een grote impact hebben op mijn gemoed. Als het ochtend wordt en ik een helderblauwe lucht al door mijn wimpers signaleer bijvoorbeeld, of wanneer ik over straat loop op een kraakheldere winterdag en mijn wangen rood kleuren van de kou, weet ik dat het een goede dag gaat worden. En wanneer de hemel motregen kwijlt op het dak en mijn kamer de hele dag in een soort van schemer is gehuld, is het bij voorbaat een dag voor treurige muziek en melancholisch gepieker. Ik denk niet dat er iemand op de wereld is die zonder een indruk op me achter te laten mijn leven in en uit kan stappen. Sommige mensen laten diepere sporen na dan anderen. Het is een gaan en komen van mensen die ik niet kan loslaten, het merendeel van de tijd zelfs zonder dat zij dat weten. Mijn ervaringen probeerde ik te delen met mensen om mij heen, maar ook zij kunnen niet de vinger leggen op waar ik die gevoeligheid vandaan heb weten te toveren. ‘Mooi,’ zeggen ze dan, niet begrijpend hoe complex het alles maakt.

Nog niet zo lang geleden sprak ik met een therapeute. Ik verzocht haar om alsjeblieft een etiket te plakken op mijn heftige gevoelsleven. Dat kon ze niet. Het rapport van de intake beschreef me, maar helpen kon ze niet. Dat hoefde ze niet, zei ze. En: ‘Het is juist mooi dat je zo bent.’

Maar weinig mensen ervaren nog krankzinnige, overweldigende passie. Zo gaat het in liedjes en in films. Maar zij ís zo. Ze is verliefd op de liefde. Ze kan niets half doen. Ze voelt alles zo hevig dat de wereld soms teveel voor haar is. Elke keer als ze een verhaal hoort over een kind dat kanker heeft, over een man die zijn overleden vrouw mist - of zelfs zijn hond -, dan is het net alsof háár dat is overkomen. Het lijkt wel alsof bij haar de buitenste laag van haar huid ontbreekt die ervoor zorgt dat mensen de dag doorkomen zonder de hele tijd te bloeden. Ze zoekt iets of iemand die het bloeden kan stelpen, maar loopt telkens vast op de rechtlijnigheid van mensen. Soms ziet ze daardoor als enige oplossing alleen te blijven. Eigenlijk wil ze van mij ook geen antwoorden, wil ze niet worden wakker geschud. "Ik blijf liever een beetje verdoofd," zegt ze tegen me tijdens de intake. "Wat ik dan ook mis, het is veiliger dan het alternatief."

Al toen ik jong was voelde ik me een slachtoffer van wereldse indrukken. Ik ben niet anders gewend dan dat dingen die voor anderen doodnormaal zijn, bij mij een diepe indruk kunnen achterlaten. Zo was ik op een dag op weg van de bibliotheek naar huis. Ik weet nog dat de bladeren niet meer aan de bomen hingen en dat het vroeg donker werd, zodat als ik eenmaal thuiskwam voor het avondeten alle lichten in de buurt aan waren. Als ik op mijn fiets naar huis reed kon ik door de ramen heen alle mensen zien die daar binnen woonden en alle dingen deden die mensen in hun huis doen. Het was net alsof ik door een museum liep, langs een hele rij fel verlichte diorama’s met kaartjes erbij waarop dingen stonden als: ‘Hoe mensen wonen’, of ‘Gezinnen in Nederland’. Een vrouw die groenten snijdt bij de gootsteen. Een man die de krant leest. Een stel kinderen in een slaapkamer boven die Twister spelen. Een meisje dat op bed ligt te praten aan de telefoon. Er stond in die straat een appartementencomplex, waar ik altijd omhoogkeek. Er was een bepaalde flat waar ik altijd graag uitgebreid door de ramen keek. Het gezin daar zat elke dag altijd om ongeveer dezelfde tijd aan tafel, net als ik die specifieke hoek omsloeg. Het was een soort bijgeloof van me, zou je kunnen zeggen: als ik ze met z’n drieën – de vader, de moeder en het jongetje – om tafel zag zitten, wat meestal zo was, dan zou er die avond niks afschuwelijks gebeuren.

Dat gezin zag er gewoon altijd zo gelukkig en huiselijk uit, dat was het punt. Van alle dia’s in het ‘Hoe mensen leven’-museum, wilde ik het liefst in deze thuiskomen. Je kon natuurlijk niet horen wat ze zeiden, maar dat was ook niet nodig. Je zag zo dat het allemaal goed ging in die keuken. De gesprekken waren waarschijnlijk niet wereldschokkend (‘Hoe was je dag, schat?’ ‘Prima, en die van jou?’), maar iets aan de sfeer rond die tafel – het zachte, gele licht, de knikkende gezichten, zoals de vrouw de arm van de man aanraakte, en zoals ze lachten als het kleine jongetje zwaaide met zijn lepel – gaf je de indruk dat ze op dat moment nergens liever wilden zijn, en ook niet bij iemand anders dan bij elkaar. Ik wenste dat ik dat gevoel kende.

9 januari 2011

Tickle me

Tickle me pink, I'm rosy as a flushed red apple skin
Except I've never been as sweet
I've rolled around the orchard and found myself too awkward
And tickle me green, I'm too naive

Time is too early, my hair isn't curly
I wish I was home and tucked away
When nothing goes right and the future's dark as night
What you need is a sunny, sunny day

Don't know where I can find myself a brand new pair of ears
Don't know where I can buy a heart
The one I've got is shoddy, I need a brand new body
And then I can have a brand new start

Johnny Flynn