Strange world

Strange world

21 oktober 2010

The Third Childhood

Een break-up dooft uit zoals oorlogen uitdoven. Eerst zijn het vette koppen op de voorpagina, daarna iets minder vette koppen, dan komt het op pagina negen, vervolgens nog onder gemengd nieuws, en dan is de oorlog plotseling uit het nieuws verdwenen. Alsof de oorlog niet meer bestaat, alsof die oorlog er nooit geweest is.

Op een dag ging ik niet meer langs de plekken waar we samen gelukkig waren geweest. Ik raakte niet meer in tranen, ik dacht niet meer aan wat we hadden meegemaakt. Ik genoot van de aandacht die ik weer kreeg, waar ik volkomen legaal van mocht genieten. Blikken, een hand die op een arm werd gelegd, een mooi ingepakt cadeautje dat op een warme zaterdagmiddag in mijn rugzak werd gestopt. Een hand door mijn haar, even, als niemand het zag. Soms, als hij 's ochtends koffie staat te maken en ik naar hem kijk, krijg ik het warm vanbinnen. Het fijne van een minnaar is dat hij zijn gevoelens niet laat blijken, als hij al iets voelt. Af en toe voel ik over de situatie waarin ik dan vastzit wel een lichte spijt, dat ik niet in wezen kan bijdragen aan zijn geluk. Maar zoals dat gaat met spijt, spijt beklijft niet. Spijt is een zeef waar alles doorheen sijpelt.

Ik wil het leven dat ik de laatste vijf jaar heb geleefd verlaten, zoals je een vakantieplaats verlaat waar je al te vaak bent geweest, maar ik weet niet hoe. Mijn leven is gaan lijken op een dorp aan zee, geen onaardig dorp, maar ik heb iedere straattegel bestudeerd en elke duin ontelbare keren beklommen. Natuurlijk heb ik dat dorp zelf gecreëerd, maar dat maakt de wens het te verlaten niet minder relevant.

De laatste weken had ik een rendez-vous met het leven. Leefgenoten ontmoeten die ruiken naar roken, drinken en slapen. Niet vies. Menselijk, eigenlijk. Geluk wordt tegenwoordige tijd en geluk dat tegenwoordige tijd is geworden is angstaanjagend geluk, geluk in de verleden tijd of in de toekomende tijd is stukken draaglijker. Alles staat of valt met herkenbaarheid. Mensen willen zien wat ze allang weten, maar op zo'n manier dat het lijkt alsof ze het voor de eerste keer horen, dan is iedereen tevreden. Maar mijn moed was begrensd. Mijn moed paste in een luchtpostenveloppe. Daarin heb ik hem ook gestopt en op de post gedaan. Pas recentelijk kwam hij retour afzender.

(Met dank aan Grünberg)

20 oktober 2010

P.

Hij leek zo onschendbaar. Dat is wat me in hem trof toen ik hem voor het eerst in de ogen keek. Alsof niemand hem wat kon maken, dat niemand kon doordringen in dat pantser rond zijn wereld. Een doolhof waarvan alleen de weg naar de uitgang bekend was. Ik moest werken voor zijn aandacht maar hield van de streling van zijn vingers wanneer het me gelukt was. Hij gaf zich aan mij en ik stootte hem af toen het zover was dat hij de mijne wilde worden. Hij kwam te snel te dichtbij en ik kroop angstig terug in mijn schulp, waar ik jaren geleden zo moeizaam uit tevoorschijn was gekomen. Mijn vertrouwen was verpletterd, kapotgegooid door iemand die ik het vol overgave in handen had gegeven. Daardoor wrong ik me los uit zijn omhelzingen. Daardoor negeerde ik het feit dat ik me voelde alsof er bliksemschichten door mijn aderen raasden wanneer hij mijn hand pakte. Ik werd opgeslokt door een relatie die als veilige haven fungeerde, waardoor ik tegelijk werd losgescheurd van iemand die me dierbaarder was dan ik ooit had durven vermoeden. Het voelde destijds als een opluchting, maar het gemis knaagde jarenlang aan mijn hart. Mijn vingertoppen konden het patroon van zijn huid niet vergeten.

Al die tijd volgde ik op afstand zijn doen en laten, zijn geluk en zijn tegenslagen, maar ik wist me te bedwingen op momenten dat het me teveel dreigde te worden. Zijn vrienden hielden me uit alle macht in toom en probeerden de angel uit de wond te verwijderen. Het mocht niet baten. Ik begaf me op glad ijs en zocht toenadering. Zijn leven enkel aanschouwen vanaf de zijlijn was geen optie meer; ik wilde vechten voor een plek in zijn leven en kon alleen maar hopen dat hij mij op den duur zou toelaten, zou vergeven voor dingen die ooit onvergeeflijk leken. Waarschijnlijk heeft hij nooit over zijn schouder gekeken, niet dezelfde betekenis toegekend aan onze tijd samen of aan mijn rol in zijn wereld. Dat maakt dat mijn smachten in wezen zinloos is en toch kan ik me er niet zonder meer bij neerleggen. Hij speelt een grotere rol in het geheel dan hij door wil hebben.

" The windows in their glamour
Spoke words of gold when we listened
To the divine impotence of music

Or, listening to the sound of nothing
The diffuse river between me and you
Tales were heard from the magical
Castles of our soul’s music
Played on a spiritual spinet
Before the endless fire of perseverance "

(Hans Lodeizen - Het Innerlijk Behang)

18 oktober 2010

Rest of Days

Terwijl ik leefde en droomde van
onbekende mensen, onontdekte werelden
lag jij schijnbaar hulpeloos gestrekt
te overwinteren in parelwitte bedden
met dat nieuwe spoor van leed over je lijf.

Met mijn vingers volg ik uiterst geconcentreerd
je nieuwe huid, met mijn geest je nieuwe wezen.
Ik ken je nu; ik ben er, ik ben er voor je.
Kalmerend verwarm ik je oude wond en
trek een langgerekt spoor van kusjes over je buik.

15 oktober 2010

Hemelse Modder

Vanmorgen heb ik je begraven. Ik groef een kuil
en heb je met zand toegedekt. Tussen alle andere
onontdekte schatten lag je daar, ik wist dat je sliep
want je zuchtte niet. Je schreeuwde niet.

Met mijn regenlaarzen, die roze, die je zo haatte,
stampte ik de aarde aan. Het regende en de modder
spatte hoog op, ik proefde het zand op mijn lippen
en bedacht dat jij nu ook zo smaken zou.

Ik schrijf je naam met mijn vinger en onderstreep het
met een spoor van schelpen. Je naam brul ik als laatste
groet tegen de wind en lachend werp ik je een kushand toe.
Mijn jas wappert rond mijn benen. De regen raakt me niet meer.

9 oktober 2010

Mooie dag voor poëzie

Mooie dag voor poëzie, dacht ik.
Ik keek naar je terwijl je opgerold
op de bank lag, een wilde haardos
en een half oog was al dat ik ontwaarde.

Zachtjes zong ik de gordijnen open.
Het licht streelde je wimpers en plots
keek ik in dezelfde glans die mij betoverde
de vorige avond. Daar lag je nu.

De deken te kort, het kussen te klein.
Maar je sprak niet van kou of spijt of
duizend redenen om te vertrekken;
wriemelende tenen in het tapijt.

4 oktober 2010

Engel voor een nacht

Toen jij je ogen opsloeg vanmorgen
je scherpe blik me wakker sneed
staarde ik, verward nog, in alle zorgen
die je blik me uit de doeken deed

Je sloeg de dekens open, zuchtend
en vluchtig kroop ik in je hart
niet eens de werkelijkheid ontvluchtend
maar liever samen dan apart