Strange world

Strange world

12 januari 2011

Gelukkig Indrukwekkend

Het is voor de mensen om me heen geen geheim dat externe factoren een grote impact hebben op mijn gemoed. Als het ochtend wordt en ik een helderblauwe lucht al door mijn wimpers signaleer bijvoorbeeld, of wanneer ik over straat loop op een kraakheldere winterdag en mijn wangen rood kleuren van de kou, weet ik dat het een goede dag gaat worden. En wanneer de hemel motregen kwijlt op het dak en mijn kamer de hele dag in een soort van schemer is gehuld, is het bij voorbaat een dag voor treurige muziek en melancholisch gepieker. Ik denk niet dat er iemand op de wereld is die zonder een indruk op me achter te laten mijn leven in en uit kan stappen. Sommige mensen laten diepere sporen na dan anderen. Het is een gaan en komen van mensen die ik niet kan loslaten, het merendeel van de tijd zelfs zonder dat zij dat weten. Mijn ervaringen probeerde ik te delen met mensen om mij heen, maar ook zij kunnen niet de vinger leggen op waar ik die gevoeligheid vandaan heb weten te toveren. ‘Mooi,’ zeggen ze dan, niet begrijpend hoe complex het alles maakt.

Nog niet zo lang geleden sprak ik met een therapeute. Ik verzocht haar om alsjeblieft een etiket te plakken op mijn heftige gevoelsleven. Dat kon ze niet. Het rapport van de intake beschreef me, maar helpen kon ze niet. Dat hoefde ze niet, zei ze. En: ‘Het is juist mooi dat je zo bent.’

Maar weinig mensen ervaren nog krankzinnige, overweldigende passie. Zo gaat het in liedjes en in films. Maar zij ís zo. Ze is verliefd op de liefde. Ze kan niets half doen. Ze voelt alles zo hevig dat de wereld soms teveel voor haar is. Elke keer als ze een verhaal hoort over een kind dat kanker heeft, over een man die zijn overleden vrouw mist - of zelfs zijn hond -, dan is het net alsof háár dat is overkomen. Het lijkt wel alsof bij haar de buitenste laag van haar huid ontbreekt die ervoor zorgt dat mensen de dag doorkomen zonder de hele tijd te bloeden. Ze zoekt iets of iemand die het bloeden kan stelpen, maar loopt telkens vast op de rechtlijnigheid van mensen. Soms ziet ze daardoor als enige oplossing alleen te blijven. Eigenlijk wil ze van mij ook geen antwoorden, wil ze niet worden wakker geschud. "Ik blijf liever een beetje verdoofd," zegt ze tegen me tijdens de intake. "Wat ik dan ook mis, het is veiliger dan het alternatief."

Al toen ik jong was voelde ik me een slachtoffer van wereldse indrukken. Ik ben niet anders gewend dan dat dingen die voor anderen doodnormaal zijn, bij mij een diepe indruk kunnen achterlaten. Zo was ik op een dag op weg van de bibliotheek naar huis. Ik weet nog dat de bladeren niet meer aan de bomen hingen en dat het vroeg donker werd, zodat als ik eenmaal thuiskwam voor het avondeten alle lichten in de buurt aan waren. Als ik op mijn fiets naar huis reed kon ik door de ramen heen alle mensen zien die daar binnen woonden en alle dingen deden die mensen in hun huis doen. Het was net alsof ik door een museum liep, langs een hele rij fel verlichte diorama’s met kaartjes erbij waarop dingen stonden als: ‘Hoe mensen wonen’, of ‘Gezinnen in Nederland’. Een vrouw die groenten snijdt bij de gootsteen. Een man die de krant leest. Een stel kinderen in een slaapkamer boven die Twister spelen. Een meisje dat op bed ligt te praten aan de telefoon. Er stond in die straat een appartementencomplex, waar ik altijd omhoogkeek. Er was een bepaalde flat waar ik altijd graag uitgebreid door de ramen keek. Het gezin daar zat elke dag altijd om ongeveer dezelfde tijd aan tafel, net als ik die specifieke hoek omsloeg. Het was een soort bijgeloof van me, zou je kunnen zeggen: als ik ze met z’n drieën – de vader, de moeder en het jongetje – om tafel zag zitten, wat meestal zo was, dan zou er die avond niks afschuwelijks gebeuren.

Dat gezin zag er gewoon altijd zo gelukkig en huiselijk uit, dat was het punt. Van alle dia’s in het ‘Hoe mensen leven’-museum, wilde ik het liefst in deze thuiskomen. Je kon natuurlijk niet horen wat ze zeiden, maar dat was ook niet nodig. Je zag zo dat het allemaal goed ging in die keuken. De gesprekken waren waarschijnlijk niet wereldschokkend (‘Hoe was je dag, schat?’ ‘Prima, en die van jou?’), maar iets aan de sfeer rond die tafel – het zachte, gele licht, de knikkende gezichten, zoals de vrouw de arm van de man aanraakte, en zoals ze lachten als het kleine jongetje zwaaide met zijn lepel – gaf je de indruk dat ze op dat moment nergens liever wilden zijn, en ook niet bij iemand anders dan bij elkaar. Ik wenste dat ik dat gevoel kende.

Geen opmerkingen: