Strange world

Strange world

13 mei 2010

Avonturen van een studente

Vanaf de dag dat ik in het studentenhuis kwam wonen, houden we regelmatig een kroegentocht. Er zijn er hier nauwelijks drie waar ik mijn hoofd wil vertonen, en we gaan langs alledrie om er zeker van te zijn dat we niets missen. We eindigen altijd in Extase, de gaafste, die bovendien het langst gezellig blijft. Vorige week was echt waardeloos, want Thomas bracht een vriend van hem mee, Randy. Thomas heeft hem zo hoog omdat hij leadzanger is geweest van een of ander semibekend bandje, maar eerlijk gezegd is het een ongelooflijke zeur. Ik vind het in Brandpunt ook niet al te geweldig, maar hij blíjft zaniken. Zodra hij begint is er geen houden meer aan. Waar je het ook over hebt, het doet hem altijd denken aan een of ander nummer dat hij ooit heeft geschreven, en dan moet hij je zonodig de tekst opzeggen en hoor je die te bewonderen. Soms stapt hij zelfs naar de barman en vraagt hem een of ander nummer van hem op te zetten, en dan weet je echt niet meer waar je het zoeken moet. Ik ben niet de enige, eerlijk. Iedereen heeft een spuughekel aan hem, behalve Thomas dan. Volgens mij is het punt dat als je de hele week al ligt te creperen in deadlines en gezeur van docenten, met alle frustratie van dien, dat dan het laatste wat indruk op je maakt een of andere gozer is die alleen maar kan zingen over hoe zielig hij is. Als dat je nog iets had gedaan, was je wel thuis gebleven met een deprimerende poster van Nick Cave boven je bed, in plaats van hier terecht te komen.

Maar eerlijk gezegd lag het niet alleen aan hem, toen had ik het gewoon gehad. Het zoeken naar werk en een stage en al dat gezuip, het begint me allemaal de keel uit te hangen. Elke keer weer zie je dezelfde mensen met hun lauwe cola staan, en zelfs als ze je recht in de ogen kijken heb je het gevoel dat ze voor zich uit staren. Ik weet niet, misschien zie ik het te negatief, maar als je naar ze kijkt, zelfs op de levendigste momenten, als ze zoenen of dansen of gekheid met je maken, blijven ze op de een of andere manier die blik houden. Alsof het nooit veel kan voorstellen, alsof niets er echt toe doet. Randy was erger, hij kotste al die verslagen leegheid over je uit en maakte de situatie nog uitzichtlozer dan daarvoor. Hij regelde een drankje voor me, dat zowel bruisend, scherp en fris was en ook een lichte tic had, een soort prik uit de hel. En hij bleef maar aan me plakken, zonder een moment te verzaken over zichzelf te praten. Ik stop ermee, besloot ik, je kan lullen wat je wil, maar ik zeg niets meer. Randy had mijn ondermijnende gezwijg in het geheel niet door, hij blééf maar praten. Zuchtend stond ik om me heen te staren, geconcentreerd niet te luisteren. Niemand kwam me redden. Ik kon er niet meer tegen, tegen Randy. ‘Kan jij nu niet gewoon eens even je kop dichthouden?’ vroeg ik abrupt. Randy keek me aan, heel even met open mond. ‘Sorry hoor,’ zei ik bijna giechelend, ‘maar je kan toch wel éven je kop dichthouden? Ik ben hier net, we kennen elkaar nauwelijks, en…’ Randy keek om zich heen. ‘Nou ja,’ brieste hij. ‘Nou ja,’ brieste hij nog een keer. Boos liep hij van me vandaan. ‘Nou ja,’ hoorde ik hem voor de derde keer briesen.
Opgelucht haalde ik adem.

Geen opmerkingen: