Strange world

Strange world

7 november 2010

Kleine doodsangst

Marijn zegt dat ik doodga, maar ik geloof hem niet. Dood is iets voor oude mensen, voor hamsters die je niet goed hebt verzorgd en voor zonnebloemen, wanneer de zon weg is. Op de schommel staar ik naar mijn voeten en ik wroet met mijn linkerlaars een beetje in het zand, waar het gras door schommelende kinderen is weggevaagd. Zouden er ook dode mensen onder de speeltuin liggen? Marijn schommelt hard op en neer, ik voel het hout trillen en als hij op het hoogste punt is zie ik hoe hij met zijn ogen naar me rolt. Tegen niemand in het bijzonder praat hij voor zich uit. “Jij gaat dood. Ik ga dood. We gaan allemaal dood. Dat is wat papa zegt. Papa weet alles.” Ik word bang als Marijn zulke dingen zegt. Met mijn nieuwe wanten grijp ik de kettingen van de schommel stevig vast. Ik verlang naar mama die vast al mijn bad heeft laten vollopen. Vanuit mijn ooghoek bekijk ik hoe Marijn nu zo hoog schommelt dat hij bijna over de kop vliegt. Hij brult van het lachen. Ik buk me voorover en als ik me goed vasthoud kan ik, met de stok die ik vond achter de rode brievenbus, in het omgewoelde zand tekeningetjes maken. Naar huis gaan durf ik nog niet. Marijn wil vast weten waarom en dan moet ik vertellen dat ik naar mama ga, dat ze een warm bad voor me heeft gemaakt en me daarna met een zachte handdoek afdroogt, zoals ze dat elke zaterdagavond doet. Marijn heeft geen mama en hij is boos dat ik er wel een heb. Soms ga ik bij hem spelen en dan ben ik altijd een beetje bang. De vloer is vies en toen ik een keer per ongeluk tegen een lege fles schopte kneep Marijn in mijn arm en siste dat ik stil moest zijn omdat zijn papa anders wakker werd. Daarom speel ik niet graag bij Marijn thuis, maar mama zegt dat Marijn het vast fijn vindt omdat ik zijn enige vriendinnetje ben. Daarom ga ik dan toch maar.

Het heeft gevroren vandaag en het is erg koud, zelfs het gras is met een wit laagje bedekt. Ik denk aan Snuffie, mijn hamster die vorige week doodging. Ik had hem nog wel zo goed verzorgd. Mama zegt dat dat soms gebeurt met hamsters, hoeveel je ook van ze houdt. Dat hij gewoon heel veel zin had om lekker lang te gaan slapen. We hebben het oude doosje van mama’s fototoestel versierd en de binnenkant bekleed met watten zodat Snuffie lekker kon liggen. Daarna hebben we hem toegedekt met zand in de achtertuin en papa heeft een stukje op zijn gitaar gespeeld. Ik hoefde maar één traan te huilen en die was omdat ik het jammer vond dat ik niet meer met Snuffie kon spelen. Mama had chocolademelk gemaakt en daarna moest ik naar bed. Ik vond het niet erg, ik had een nieuwe pyama gekregen en die was lekker warm en zacht. Ik vraag me af of de mensen onder het speeltuingras ook lekker zacht en warm liggen.

Marijn zet zich nog één keer af en landt met een luide plof op de aarde. Soms wou ik dat ik zoals Marijn was. Hij weet niet dat hij anders is dan andere kinderen en ik ben de enige die ziet dat dat wel zo is. Dat ík anders ben weet iedereen. Ik weet dat ook, al mijn hele leven. Ik hou van gele kanaries die niet fluiten, van zitten op nat gras, van meisjes in zwierige, gestipte rokken. Ik hou van het tellen van echo’s in trappenhuizen, het bewaren van waterrimpels in glazen potjes op de plank boven mijn bed. Op straat kijk ik vaak achterom als ik iemand voorbij ben gelopen, zodat ik net iets meer van iemand zie dan mama, die naast me loopt en alleen denkt aan boodschappen. Vorige week hield ik ook nog van mijn dikke lievelingstrui met de hoge kraag, vooral als die kriebelde onder mijn kin. Nu, zittend op de schommel, kruip ik diep weg in de kraag, nog steeds ruikt hij naar waspoeder en voelt naar zacht. Maar de kriebel voelt nu net zoals Snuffie dat deed met zijn kleine klauwtjes op mijn hand en de kleine pluisjes aan mijn neus als ik het beestje met mijn wang aaide. Met Snuffie zou ik, later als ik groot was, samen de wereld ontdekken. In een hoek van mijn kamer staat mijn gele rugzak altijd ingepakt. Ik kijk er niet meer naar. In het voorvakje zitten nog de zonnebloempitten die nu voor niemand zijn.

Ik denk dat ik dus best weet hoe Marijn zich voelt. We praten er nooit over want verdriet hebben is niet stoer, zegt hij dan. Maar ik zie hoe hij kijkt naar de hand van mama als ze me bij de speeltuin komt halen. En hoe hij zijn armen naast zich laat bungelen terwijl hij ons tot het eind van de straat nakijkt. Over mijn schouder staar ik terug en zie hoe hij zich plotseling omdraait en hard wegrent, de hoek om. Alleen ik weet dat hij vanavond, met zijn hoofd onder zijn dekbed, de minuten telt. Zijn ogen sluiten durft hij niet. Zijn moeder deed de hare immers nooit meer open.

Geen opmerkingen: