Strange world

Strange world

30 november 2010

Scherven

Ooit werkte ik op een verzekeringskantoor. Mijn bureau stond zijdelings voor het raam op de achtste etage en ik keek uit op het vuilgrijze appartementencomplex dat ernaast was opgetrokken. Oh wat was ik de bouwvakkers die de grote ramen in de appartementen hadden geplaatst dankbaar. Uren-, dágenlang heb ik me vermaakt met de levens van de mensen die achter de ramen woonden.

Op de tiende etage woonde een eenzame man. Ik beeldde me in dat hij advocaat was, altijd was hij onberispelijk gekleed. Soms had hij zijn boord opengeknoopt en hing zijn stropdas losjes om zijn hals. Met zijn handen in zijn zakken kon hij dan minutenlang doodstil naar buiten staan staren. Hij zag me nooit. Hij was een ochtendmens, iedere ochtend als ik om stipt kwart voor acht binnenkwam stond hij al met een witte mok koffie voor het raam en staarde naar de auto’s die beneden, tussen ons in, gehaast langs schoten. Ik stelde me voor dat hij iemand miste die hem had verlaten, dat hij zich alleen voelde en nog niet kon genieten van de stilte die hem had overvallen. Driemaal had hij zijn ogen dicht en danste op muziek die ik niet hoorde. Tweemaal rolden er tranen over zijn wangen terwijl hij met iemand sprak over de telefoon. Hij miste haar, het meisje dat hem herinnerde aan trieste melancholische liedjes. Het meisje dat hem bij de eerste ontmoeting overrompelde met haar kwetsbaarheid, waardoor hij bang was dat ze bij een eerste aanraking zou breken. Als ik me voorstelde dat hij aan haar dacht, dacht ik de pijn in zijn ogen te zien. Hij had donkere ogen die zijn gezichtsexpressie vertroebelden, de ogen van een denker. Ik herkende ze.

De eerste keer dat ik hem zag stond ik in gedachten verzonken naar buiten te kijken zonder werkelijk te zien. Tot ik voelde dat ik niet alleen was. En daar was hij. Ik kon niet anders dan gefascineerd naar hem kijken. Ik vroeg me af hoe hij was voor hij het meisje ontmoette dat hem verliet. Hij was vast iemand die heel charmant komische verhalen kon vertellen, die je dingen liet vergeten. Een man die ongedwongen je hand vastpakte wanneer je samen over straat liep. In mijn verbeelding zag ik hem voorzichtig naar me lachen. Als ik hem zag staan voelde ik soms het hevige verlangen om bij hem te zijn en hem vast te houden. Om hem te vertellen dat alles goed zou komen en dat hij niet alleen was. Dat ik met mijn handen zijn gebarsten hart kon omvatten en alles beter zou maken.

Vijf maanden nadat hij zonder het te weten mijn leven was binnengestapt, voelde ik dat er iets mis was. Op een woensdagochtend verscheen hij daar. Alles was anders. Hij stond voor het raam, hield zijn handen op zijn heupen. Hij was voor het eerst casual gekleed – een oude sweater, spijkerbroek en sportschoenen – en zijn dikke bruine haar was warrig en uit model. Hij droeg geen horloge en had een rugzak om een schouder. Met zijn donkere ogen met de zware oogleden, onder dat bruine, haast zwarte haar, vond ik hem opnieuw een opvallende verschijning tussen alle andere mannen in mijn herinnering. Hij had een gezicht dat uit een soort triestheid moest worden geschud, maar áls hij dan een keer glimlachte om iets waaraan hij dacht, brak er ook bij mij een glimlach door.

Na die ochtend verscheen hij niet meer. De volgende ochtend ook niet. Na een week keek ik niet meer uit het raam omdat ik wist dat hij er niet zou zijn. Mijn gekwetstheid won het van mijn nieuwsgierigheid. Een jaar later, toen ik niet meer werkte bij het verzekeringskantoor, liep ik langs het appartementencomplex dat ik altijd zag. Waar hij woonde. Ik keek omhoog en zag achter de ramen de vertrouwde fragmenten van levens waarvan ik geen deel uitmaakte. De man van de tiende etage heb ik nooit meer gezien. Ik stel me voor dat hij zijn carrière heeft opgegeven en nu gitarist is van een bekende band. Dat hij meisjes ontmoet die hem inspireren tot het schrijven van liefdesliedjes. Dat hij de ochtenden waarop wij samen in stilte door het glas tuurden al lang en breed vergeten is.

Geen opmerkingen: